1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 5. De omgevingsvergunning en het projectbesluit
  5. Afdeling 5.1 De omgevingsvergunning
  6. 5.1.4 Inhoud en werking
  7. 5.34 Voorschriften omgevingsvergunning

Artikel 5.34 Voorschriften omgevingsvergunning

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regels, bedoeld in de artikelen 5.18, 5.19, 5.30 en 5.31.

2. Onverminderd de artikelen 13.5, eerste lid tot en met vijfde lid en 13.6 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor daarbij aangewezen activiteiten regels gesteld over de toepassing van het eerste lid. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld over:
a. voorschriften die strekken tot toepassing van andere technieken dan die waarover bij de
aanvraag gegevens of bescheiden zijn verstrekt,
b. voorschriften die, ook al houden deze verband met regels als bedoeld in het eerste lid, niet aan
de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden.

3. Regels over het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning kunnen ook worden
gesteld bij:
a. omgevingsplan, voor zover het gaat om een omgevingsvergunning voor een
omgevingsplanactiviteit,
b. waterschapsverordening, voor zover het gaat om een omgevingsvergunning voor een activiteit
als bedoeld in artikel 5.3,
c. omgevingsverordening, voor zover het gaat om een omgevingsvergunning voor:                                            1°. een milieubelastende activiteit, tenzij het gaat om een op grond van artikel 5.26, vierde lid,
aangewezen geval,
2°. een activiteit als bedoeld in artikel 5.4.

4. Bij het stellen van regels als bedoeld in het derde lid, aanhef en onder c, worden de grenzen van
artikel 2.3, tweede lid, in acht genomen.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 194-195)

Oorspronkelijke wettekst 

1. Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op de regels, bedoeld in de artikelen 5.18, 5.19, 5.30 en 5.31.

2. Onverminderd de artikelen 12.1, vierde lid, 12.8, eerste lid, 13.5, eerste tot en met derde lid, en 13.6, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor daarbij aangewezen activiteiten regels gesteld over de toepassing van het eerste lid. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld over:
a. voorschriften die strekken tot toepassing van andere technieken dan die waarover bij de aanvraag gegevens of bescheiden zijn verstrekt,
b. voorschriften die, ook al houden deze verband met regels als bedoeld in het eerste lid, niet aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden.

3. Voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4 kunnen in de waterschapsverordening respectievelijk de omgevingsverordening ook regels worden gesteld over het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor die activiteit.

4. Voor een bouwactiviteit of een afwijkactiviteit kunnen in het omgevingsplan ook regels worden gesteld over het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor die activiteit.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 503-505)

Algemeen

Dit artikel bevat het kader voor het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning. Het artikel is ontleend aan artikel 2.22, eerste tot en met vierde lid, Wabo en artikel 6.20 in samenhang met artikel 6.26, vierde lid, van de Waterwet. In overeenstemming met de Wabo moeten onder «voorschriften» ook «beperkingen» worden verstaan.

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt dat aan een omgevingsvergunning de voorschriften worden verbonden die nodig zijn met het oog op de regels, bedoeld in de artikelen 5.17, 5.18, 5.29 en 5.30. Dit zijn de beoordelingsregels die moeten worden gehanteerd bij het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning. Hiermee wordt de samenhang die er bestaat tussen het belangenkader voor het beslissen op de aanvraag en de te stellen voorschriften tot uitdrukking gebracht. Voorschriften mogen dat belangenkader niet te buiten gaan.
Anders dan in de Wabo wordt in artikel 5.32, eerste lid, niet bepaald dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar moeten zijn afgestemd. Dit is een evident vereiste. Een besluit moet concludent zijn en niet innerlijk tegenstrijdig. Het wordt niet langer meer nodig geacht dat uitdrukkelijk te regelen.

Tweede lid

Dit lid bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor daarbij aangewezen activiteiten regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid. Bij die regels zullen voor het bevoegd gezag zowel voorschriften die aan de vergunning moeten worden verbonden als voorschriften die aan de vergunning kunnen worden verbonden, worden voorgeschreven. Met de verwijzing naar de artikelen uit de hoofdstukken 12 en 13, genoemd aan het begin van het tweede lid, wordt tot uitdrukking gebracht dat onverminderd artikel 5.32, ook die artikelen het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning mogelijk maken. Het gaat in die artikelen om voorschriften met veelal een financiële component, die hoofdelement vormen van de in die hoofdstukken geregelde onderwerpen. Om die reden worden die voorschriften rechtstreeks in de Omgevingswet zelf geregeld.

In het tweede lid, onder a en b, wordt een tweetal onderwerpen genoemd, waarop de in dit lid bedoelde algemene maatregel van bestuur in ieder geval betrekking zal hebben. Onderdeel a ziet op voorschriften die strekken tot toepassing van andere technieken dan die waarover bij de aanvraag om een omgevingsvergunning gegevens of bescheiden zijn verstrekt. Achtergrond hiervan is artikel 2.31a, eerste lid, Wabo. Hierin wordt het stellen van dergelijke voorschriften mogelijk gemaakt als de omgevingsvergunning wordt gewijzigd naar aanleiding van het uitvoeren van de actualiseringsplicht (de artikelen 2.30 in samenhang met 2.31, eerste lid, aanhef en onder b, Wabo). Deze lijn zal in dit wetsvoorstel op basis van artikel 5.32, tweede lid, aanhef en onder a, en artikel 5.36 in samenhang met artikel 5.37, aanhef en onder a, worden gecontinueerd.
Op grond van artikel 5.32, tweede lid, aanhef en onder b, zullen bij algemene maatregel van bestuur in ieder geval ook regels worden gesteld over voorschriften die niet aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden. Daarbij gaat het uiteraard niet om voorschriften die al buiten de reikwijdte van artikel 5.32, eerste lid, zelf liggen - in dat geval zou immers de desbetreffende categorie voorschriften in wezen oneindig zijn -, maar om voorschriften die, ook al houden deze verband met regels als bedoeld in het eerste lid, desondanks niet aan de vergunning kunnen worden verbonden. Ten opzichte van artikel 2.22, derde lid, onder e, Wabo is daarom ter verduidelijking de zinsnede «ook al houden deze verband met regels als bedoeld in het eerste lid» toegevoegd. De voorschriften waarop hier wordt gedoeld, zijn nu opgenomen in de artikelen 5.12, 5.12a en 5.13 in paragraaf 5.2.2 van het Besluit omgevingsrecht.
Bij de opgesomde categorieën voorschriften worden, anders dan in artikel 2.22, derde lid, onder d, Wabo, niet meer uitdrukkelijk genoemd voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang van de archeologische monumentenzorg. Dit houdt verband met artikel 5.32, vierde lid. Hierop zal hierna in de toelichting bij het vierde lid worden ingegaan.

Derde en vierde lid

Het derde lid bevat de grondslag om met betrekking tot de omgevingsvergunningplichtige activiteiten in de artikelen 5.3 en 5.4 in de desbetreffende verordening waarin die activiteiten zijn opgenomen ook regels te stellen over het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning. Het vierde lid bevat een vergelijkbare bepaling voor het omgevingsplan voor zover het betreft regels over het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit en een afwijkactiviteit. Hiermee wordt dus de ruimte geboden om in het omgevingsplan regels te stellen over te verbinden voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een tweetal activiteiten als bedoeld in artikel 5.1. Dit houdt verband met het volgende.

Wat betreft de afwijkactiviteit wordt hierover opgemerkt dat het, ook al wordt bij een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit afgeweken van het omgevingsplan, vanuit een oogpunt van sturing toch aangewezen kan zijn daarin een kader te bieden voor het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit. Het betreft dan met name afwijkingen van regels in het omgevingsplan waarvan redelijkerwijs valt te voorzien dat die zich met enige regelmaat zullen voordoen, zoals aanlegactiviteiten in agrarische gebieden met archeologische waarden. In het omgevingsplan kan dan worden bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit bestaande uit zo'n aanlegactiviteit nader omschreven voorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen worden verbonden. Deze sturingsmogelijkheid binnen het omgevingsplan is vergelijkbaar met de mogelijkheid om de in artikel 5.18, eerste lid, bedoelde beoordelingsregels voor de beslissing om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit op te nemen.

Wat betreft de bouwactiviteit komt de in het vierde lid geboden mogelijkheid om in het omgevingsplan regels te stellen over het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit, in de plaats van de grondslag die artikel 40, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 op dit moment biedt om in het bestemmingsplan te bepalen dat aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen worden verbonden. Daarbij wordt benadrukt dat dergelijke voorschriften voor de bouwactiviteit vallen onder de reikwijdte van artikel 5.32, eerste lid. Weliswaar is het belang van de archeologische monumentenzorg geen afzonderlijke grond om de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit te weigeren, maar deze grond kan wel in het omgevingsplan zijn opgenomen als aspect dat beoordeeld moet worden bij de beantwoording van de vraag of een bouwactiviteit past in het omgevingsplan. Daarmee is het verband gegeven met de in de beoordelingsregels voor de bouwactiviteit opgenomen gronden.