Het bevoegd gezag wijzigt de voorschriften van een omgevingsvergunning of trekt de omgevingsvergunning in met toepassing van artikel 5.39 of 5.40, als het bestuursorgaan waarvan op grond van artikel 16.16 de instemming vereist is met de voorgenomen beslissing op een aanvraag om een dergelijke omgevingsvergunning daarom heeft verzocht.
Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 508)
Dit artikel verzekert dat het bevoegd gezag gehoor moet geven aan een verzoek tot wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of intrekking van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 5.37 of 5.38 [oude nummering], als het bestuursorgaan waarvan op grond van artikel 16.15 [oude nummering] de instemming vereist is met de voorgenomen beslissing op een aanvraag om een dergelijke omgevingsvergunning daarom heeft verzocht.
Naar huidig recht bevat de Wabo een vergelijkbare regeling ten aanzien van het bestuursorgaan waarvan een verklaring van geen bedenkingen is vereist. In dat verband wordt verwezen naar de artikelen 2.29, eerste lid, 2.31, eerste lid, onder a, en 2.33, eerste lid, onder c, Wabo.
In het voorgestelde artikel wordt verduidelijkt dat het bij het verzoek van het instemmingsorgaan moet gaan om de toepassing van een van de «reguliere» wijzigings- of intrekkingsgronden uit de artikelen 5.37 en 5.38 [oude nummering]. Er kan dus geen andere reden aan het verzoek ten grondslag worden gelegd.