1. Home
  2. Omgevingswet
  3. Wettekst
  4. Hoofdstuk 5. De omgevingsvergunning en het projectbesluit
  5. Afdeling 5.1 De omgevingsvergunning
  6. 5.1.5 Actualisering, wijziging, intrekking en revisievergunning
  7. 5.41 Toepassing artikelen 5.39 en 5.40 op verzoek instemmingsorgaan

Artikel 5.41 5.41 Toepassing artikelen 5.39 en 5.40 op verzoek instemmingsorgaan

Navigatie
|
Wettekst
BIJLAGE

1. Het bevoegd gezag wijzigt de voorschriften van een omgevingsvergunning voor een activiteit of trekt de
omgevingsvergunning voor een activiteit in met toepassing van artikel 5.39 of 5.40, op verzoek van het bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.16, eerste lid, heeft beslist over instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om de omgevingsvergunning voor die activiteit of dat op grond van artikel
16.16, derde of vierde lid, heeft bepaald dat instemming niet is vereist.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek van Onze Minister van Justitie en Veiligheid tot intrekking van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit op de grond, bedoeld in artikel 5.42, derde lid.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 986, nr. 3, p. 201)

In het verlengde van de bij dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van artikel 18.3 van de Omgevingswet wordt voorgesteld om in artikel 5.41 nader te verduidelijken wanneer een verzoek van een instemmingsorgaan tot wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of intrekking van een omgevingsvergunning aan de orde kan zijn. Geëxpliciteerd wordt dat het moet gaan om een instemmingsorgaan dat ook werkelijk over instemming heeft beslist. Net zoals bij artikel 18.3 is daarbij uitdrukkelijk bepaald dat het ook kan gaan om gevallen waarin met toepassing van artikel 16.16, derde of vierde lid, is bepaald dat instemming niet is vereist. Zie voor een nadere toelichting hierop de artikelsgewijze toelichting bij artikel 18.3. Met de voorgestelde wijzigingen worden de artikelen 5.41 en 18.3 met elkaar in lijn gebracht.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2017/18, 34 985, nr. 3, p. 107-108)

Bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 5.39 van de Omgevingswet zal worden voorzien in enkele bijzondere intrekkingsgronden voor een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit. Deze zijn nu opgenomen in artikel 5.4, derde, vierde en zesde lid, van de Wet natuurbescherming, met het oog op de risico’s voor de veiligheid die aan het gebruik van een geweer zijn verbonden. In beginsel is het de korpschef die, als bevoegd gezag voor de verlening, ook bevoegd is tot intrekking. Wanneer het gebruik van het jachtgeweer onderdeel uitmaakt van een meervoudige omgevingsvergunning, is in beginsel het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag en heeft de korpschef voor het onderdeel dat betrekking heeft op het gebruik van het jachtgeweer, een recht van advies en een recht van instemming met betrekking tot de beslissing op de aanvraag. Artikel 5.41 – in dit wetsvoorstel vervat in een eerste lid – waarborgt dat de korpschef de bevoegdheid heeft om het bevoegd gezag dat de meervoudige omgevingsvergunning heeft verleend, te verzoeken om de omgevingsvergunning in te trekken of te wijzigen in de situatie dat één van de gronden voor onttrekking of wijziging zich voordoet. Artikel 5.4, achtste lid, van de Wet natuurbescherming voorziet in een aanvullende bevoegdheid van de Minister van Justitie en Veiligheid om een omgevingsvergunning voor jachtgeweeractiviteiten in te trekken als de jachtaktehouder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie, of als daartoe aanwijzingen zijn. Het voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 5.41 voorziet in dezelfde bevoegdheid, zowel in gevallen waarin sprake is van een enkelvoudige omgevingsvergunning als in gevallen waarin sprake is van een meervoudige omgevingsvergunning.

Oorspronkelijke wettekst

Het bevoegd gezag wijzigt de voorschriften van een omgevingsvergunning of trekt de omgevingsvergunning in met toepassing van artikel 5.39 of 5.40, als het bestuursorgaan waarvan op grond van artikel 16.16 de instemming vereist is met de voorgenomen beslissing op een aanvraag om een dergelijke omgevingsvergunning daarom heeft verzocht.

Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 508)

Dit artikel verzekert dat het bevoegd gezag gehoor moet geven aan een verzoek tot wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of intrekking van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 5.37 of 5.38 [oude nummering], als het bestuursorgaan waarvan op grond van artikel 16.15 [oude nummering] de instemming vereist is met de voorgenomen beslissing op een aanvraag om een dergelijke omgevingsvergunning daarom heeft verzocht.
Naar huidig recht bevat de Wabo een vergelijkbare regeling ten aanzien van het bestuursorgaan waarvan een verklaring van geen bedenkingen is vereist. In dat verband wordt verwezen naar de artikelen 2.29, eerste lid, 2.31, eerste lid, onder a, en 2.33, eerste lid, onder c, Wabo.
In het voorgestelde artikel wordt verduidelijkt dat het bij het verzoek van het instemmingsorgaan moet gaan om de toepassing van een van de «reguliere» wijzigings- of intrekkingsgronden uit de artikelen 5.37 en 5.38 [oude nummering]. Er kan dus geen andere reden aan het verzoek ten grondslag worden gelegd.