Memorie van Toelichting; artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 513-514)
Het bevoegd gezag dat met de projectprocedure wil starten geeft kennis van het voornemen een verkenning uit te voeren naar een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving. Dit artikel is ontleend aan artikel 2 van de Tracéwet, waarin is bepaald dat de Minister van Infrastructuur en Milieu een beslissing neemt om voorafgaand aan een infrastructuurproject een verkenning uit te voeren.
Het bevoegd gezag kan het voornemen hebben voorafgaand aan het vaststellen van het projectbesluit een voorkeursbeslissing te nemen, maar het kan ook het voornemen hebben om een projectbesluit vast te stellen zonder een daaraan voorafgaande voorkeursbeslissing.
Op grond van het tweede lid wordt bij algemene maatregel van bestuur of bij besluit van het bevoegd gezag bepaald voor welke projecten een voorkeursbeslissing in ieder geval verplicht is. In andere gevallen heeft het bevoegd gezag de vrijheid om te kiezen voor het al dan niet nemen van een voorkeursbeslissing, afhankelijk van het project.
Het derde lid maakt het mogelijk dat een ieder in de gelegenheid wordt gesteld om in de verkenningsfase mogelijke oplossingen voor de opgave voor te dragen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Dik-Faber/Van Veldhoven (Kamerstukken II 2013/14, 29 385, nr. 77).
Het bevoegd gezag kan daarbij de Code Maatschappelijke Participatie toepassen. De naar voren gebrachte voorstellen worden door het bevoegd gezag betrokken bij de besluitvorming en dragen daarmee bij aan de kwaliteit van het besluitvormingsproces. Uiteindelijk zal aan het eind van het participatieproces het bevoegd gezag een beslissing nemen.
De ervaring bij recente projecten, zowel op landelijk, regionaal als lokaal niveau, leert dat in toenemende mate burgerinitiatieven bij de besluitvorming worden betrokken. De houding en het gedrag van ambtenaren en bestuurders blijken daarbij de sleutelfactoren, niet zozeer de juridische verankering. Ook daarom is in artikel 5.45, derde lid, opgenomen dat het bevoegd gezag zelf een termijn aangeeft waarbinnen oplossingen voor die opgave kunnen worden ingediend.
Een tijdige indiening van de initiatieven biedt de mogelijkheid dat de initiatieven volwaardig kunnen worden meegenomen. In het incidentele geval dat een initiatiefnemer zich niet kan vinden in het geheel of gedeeltelijk buiten de planvorming laten van zijn initiatief, kan een onafhankelijk advies daarover uitkomst bieden. Omdat het echter gaat om incidentele gevallen en de wens is geen nieuwe instituties op te richten, kan per geval een groep experts worden samengesteld. Deze groep wordt afhankelijk van de inhoud van het betreffende initiatief samengesteld uit vertegenwoordigers van overheidsdiensten, ingenieursbureaus, maatschappelijke organisaties en/of personen uit het netwerk van de initiatiefnemer zelf. De groep die wordt gekozen krijgt vervolgens van het bevoegd gezag een redelijke termijn om het gevraagde advies over de haalbaarheid van het maatschappelijk initiatief uit te brengen. Het is aan het bevoegd gezag het advies over te nemen of gemotiveerd ter zijde te leggen.