1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Afdeling bestuursrechtspraak laat vernietiging bouwvergunning voor windpark Apeldoorn vanwege onvoldoende onderbouwing vliegveiligheid in stand

Afdeling bestuursrechtspraak laat vernietiging bouwvergunning voor windpark Apeldoorn vanwege onvoldoende onderbouwing vliegveiligheid in stand

Op 14 december 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN:BU7930) uitspraak gedaan in de hoger beroepen tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarbij deze de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor vijf windturbines te Apeldoorn had vernietigd.De gemeente en de exploitant betoogden dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat het besluit van 17 februari 2010 met betrekking tot het belang van de vliegveiligheid een deugdelijke ruimtelijke o...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 15 december 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 14 december 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN:BU7930) uitspraak gedaan in de hoger beroepen tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarbij deze de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor vijf windturbines te Apeldoorn had vernietigd.

De gemeente en de exploitant betoogden dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat het besluit van 17 februari 2010 met betrekking tot het belang van de vliegveiligheid een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing ontbeert. Daargelaten het antwoord op de vraag of het ALARP-principe in dit geval kan worden toegepast en hoe dit principe moet worden geïnterpreteerd, heeft het college volgens de Afdeling, gelet op de betrokken belangen, onvoldoende gemotiveerd dat de vliegveiligheid niet aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat. Het college heeft in het bijzonder onvoldoende gemotiveerd waarom het de veiligheidsrisico's bij realisering van het bouwplan, die volgens het daarover uitgebrachte rapport op de grens van acceptabel en onacceptabel zijn gelegen, ondanks het ten tijde van belang bestaande inzicht en de in voorbereiding zijnde regelgeving, aanvaardbaar acht. Verder is niet gebleken dat het college bij de gemaakte belangenafweging de gevolgen van realisering van het bouwplan voor de luchthaven Teuge heeft betrokken. De rechtbank heeft volgens de Afdeling dan ook terecht overwogen dat het besluit van 17 februari 2010 ten aanzien van de vliegveiligheid een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert en dit besluit terecht vernietigd.
Ook de ontheffingplicht op grond van de Flora- en faunawet komt in deze uitspraak aan bod. De Afdeling stelt met verwijzing naar vaste rechtspraak voorop dat de vraag of voor de uitvoering van een project een ontheffing of vrijstelling nodig is op grond van de Flora- en faunawet, en zo ja, of deze ontheffing of vrijstelling kan worden verleend, aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dit doet er niet aan af dat het college geen vrijstelling voor een project kan verlenen voor zover het op voorhand in redelijkheid ervan moet uitgaan, dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid ervan in de weg staat. In de rapporten over de ecologische beoordeling van het windpark was geconcludeerd dat met betrekking tot de vleermuis noch roofvogels en vogels een ontheffing nodig was. Hetgeen de appellanten hadden aangevoerd was niet toegelicht met een rapport van een deskundige en bood ook overigens geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op voornoemde rapporten heeft mogen baseren.

In hoger beroep was ook nog –en onder meer- aangevoerd dat alternatieve opstellingen onvoldoende zijn onderzocht. De Afdeling overweegt volgens zijn vaste rechtspraak dat het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking noopt, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De appellanten hadden niet aannemelijk gemaakt dat de door hen genoemde alternatieve locatie aan deze voorwaarden voldoet.