1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. De lessen van Meavita: inleiding (I)

De lessen van Meavita: inleiding (I)

Het zal weinigen zijn ontgaan: op 2 november 2015 heeft de Ondernemingskamer, niet geheel onverwacht, in een snoeiharde beschikking (ECLI:NL:GHAMS:2015:4454) geoordeeld dat binnen het gevallen zorgconcern Meavita sprake was van wanbeleid en dat de betrokken leden van de verschillende bestuurlijke en toezichthoudende organen binnen het concern hiervoor de verantwoordelijkheid dragen.Nu de storm van de eerste berichtgeving rondom deze geruchtmakende zaak enigszins is gaan liggen, de betrokken b...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 09 november 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Het zal weinigen zijn ontgaan: op 2 november 2015 heeft de Ondernemingskamer, niet geheel onverwacht, in een snoeiharde beschikking (ECLI:NL:GHAMS:2015:4454) geoordeeld dat binnen het gevallen zorgconcern Meavita sprake was van wanbeleid en dat de betrokken leden van de verschillende bestuurlijke en toezichthoudende organen binnen het concern hiervoor de verantwoordelijkheid dragen.

Nu de storm van de eerste berichtgeving rondom deze geruchtmakende zaak enigszins is gaan liggen, de betrokken bestuurders en toezichthouders hun wonden aan het likken zijn, en Abvakabo-FNV zich voorbereidt op persoonlijke aansprakelijkstellingen van de gewraakte bestuurders en toezichthouders, is de tijd gekomen om een voorlopige balans op te maken.

In een korte serie artikelen op deze Kennispagina zullen wij onder de noemer “De lessen van Meavita” een aantal verschillende aspecten van de beschikking van de Ondernemingskamer van 2 november jl. nader onder de loep nemen. We zullen ons daarbij vooral laten leiden door de vraag wat andere bestuurders en toezichthouders van de fouten van hun collega’s kunnen leren.

Vandaag de inleidende aftrap.

Hoe zat het ook alweer?
Het Meavita concern was in 2007 het product van één van de grootste fusies die tot dan toe in de Nederlandse zorgwereld hadden plaatsgevonden. Het concern hield zich bezig met de verlening van zorg en thuiszorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en (vanaf 2007) de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).

Aan het hoofd van het Meavita concern stond Stichting Meavita Nederland, een zogenaamde ‘holdingstichting’ die zelf geen onderneming dreef maar de overige rechtspersonen binnen het Meavita-concern aanstuurde.

Meavita Nederland kende een Raad van Bestuur, bestaande uit 4 leden, die via een personele unie ook als Raad van Bestuur van verschillende dochters optraden. Daarnaast was er een Raad van Commissarissen die uit vier leden bestond en belast was met het houden van integraal toezicht op de gang van zaken binnen het hele Meavita concern. In het Meavita concern waren vanaf 2007 in totaal zo’n 20.000 personeelsleden werkzaam. Er werd zorg verleend aan ongeveer 100.000 cliënten.

Reeds in de loop van 2007 bleek sprake te zijn van een buitengewoon zorgwekkende financiële situatie binnen het concern. Zo leed Meavita Nederland over 2007 een verlies van ruim € 32,6 miljoen en over de eerste helft van 2008 ongeveer € 28 miljoen. Een flink aantal wijzigingen in de samenstelling van Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen, afstotingen van vastgoed, (niet verleende) steunaanvragen bij de NZa en een serie ontvlechtingen binnen het concern – het bleken achteraf allemaal niet meer dan laatste stuiptrekkingen te zijn, voorboden van een naderende ondergang. Op 26 mei 2009 is Meavita Nederland in staat van faillissement verklaard, slechts twee jaar nadat de megafusie haar beslag had gekregen.

De Ondernemingskamer
Toen het faillissement van de zorgmoloch een onomkeerbaar feit was, heeft Abvakabo FNV een verzoek bij de Ondernemingskamer ingediend om onderzoek te doen naar het beleid en de gang van zaken binnen het Meavita concern (zie de artikelen 2:345 en 2:347 BW). Bij beschikking van 31 mei 2011 heeft de Ondernemingskamer vervolgens een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken binnen Meavita omdat er sprake was van “gegronde redenen om aan een juist beleid en een juiste gang van zaken te twijfelen” (artikel 2:350 BW).  Eind augustus 2013 hebben de onderzoekers hun meerdere honderden pagina’s tellende verslag aan de Ondernemingskamer doen toekomen.

Mede op basis van dit verslag heeft de Ondernemingskamer op 2 november 2015 geoordeeld dat op een groot aantal punten sprake was van wanbeleid en dat de betrokken bestuurders en toezichthouders (onder wie ook bestuurders van onder Meavita Nederland ressorterende rechtspersonen) hiervoor verantwoordelijk zijn. Eén van de consequenties van dit oordeel is dat de kosten van het onderzoek – die in eerste instantie door de (de curator van) Meavita Nederland en Abvakabo FNV waren betaald – kunnen worden verhaald op de verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders. De kosten van het onderzoek bedroegen in totaal € 1.000.000,--.

De Ondernemingskamer past een verdeelsleutel toe die er onder de streep op neerkomt dat kostenveroordelingen worden uitgesproken die variëren van € 8.000,-- tot niet minder dat € 155.000,-- voor de voorzitter van de Raad van Commissarissen van Meavita Nederland (de heer L. Hermans) en zelfs € 255.000,-- voor de voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur van Meavita.

En hiermee is de kous voor de verschillende betrokken bestuurders en toezichthouders hoogstwaarschijnlijk nog niet af. Abvakabo FNV heeft namelijk al jaren geleden aangekondigd de verschillende bestuurders en toezichthouders persoonlijk aansprakelijk te willen stellen voor de schade die oud-werknemers als gevolg van hun handelen zouden hebben geleden (bijvoorbeeld in de vorm van verloren vakantiedagen en opgebouwd overwerk). De vakbond heeft dit voornemen de afgelopen dagen uitdrukkelijk herhaald.

De betrokken bestuurders en toezichthouders zullen het in een dergelijke “vervolgprocedure” bepaald niet makkelijk krijgen. Het oordeel “wanbeleid” heeft in een op dat oordeel volgende aansprakelijkheidsprocedure tegen een individuele bestuurder of toezichthouder namelijk concreet tot gevolg dat een rechter “voorshands bewezen” zal achten dat de aangesproken persoon zijn taak niet heeft vervuld op een wijze waarop een redelijk bekwaam en redelijk handelend functionaris die taak in de gegeven omstandigheden had behoren te vervullen (“Laurus”-beschikking HR 8 april 2005, NJ 2006/443). Het is dan aan de aangesproken bestuurder of toezichthouder zélf om aan te tonen dat geen sprake was van een onbehoorlijke taakvervulling (en in het verlengde daarvan: van een ernstig persoonlijk verwijt, dat een noodzakelijke voorwaarde is voor het kunnen aannemen van bestuurders- of toezichthoudersaansprakelijkheid). Met een hypotheek als de beschikking van 2 november 2015 van de Ondernemingskamer zal het voor de betrokken bestuurders en toezichthouders bepaald geen sinecure zijn om zich met succes van deze opgave te kwijten.

De potentieel behoorlijk verstrekkende consequenties van de beschikking van de Ondernemingskamer van 2 november 2015 maken de vraag des te prangender wat de verschillende bestuurders en toezichthouders nu precies verkeerd hebben gedaan en wat ze anders hadden kunnen en moeten doen. Hierover binnenkort meer in deel II van “De lessen van Meavita”.

Tevens nodigen wij u graag uit voor de extra ingelaste bijeenkomst over dit onderwerp, die plaatsvindt op woensdag 9 december a.s. Klik hier voor meer informatie.

Lieke aan den Toorn en Tom van Malssen