1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Het faillissement van de VOF leidt niet meer automatisch tot faillissement vennoten

Het faillissement van de VOF leidt niet meer automatisch tot faillissement vennoten

In de jurisprudentie, ook in die van de Hoge Raad, werd lange tijd aangenomen dat het faillissement van een vennootschap onder firma (vof) ook automatisch het faillissement van de vennoten van deze vof tot gevolg had. De ratio daarachter was dat ingevolge artikel 18 WvK de vennoten van een vof hoofdelijk verbonden zijn voor de verbintenissen, en dus de schulden, van hun vof. Een vof heeft namelijk zelf geen rechtspersoonlijkheid, maar is een samenwerkingsovereenkomst tussen de verschillende v...
Leestijd 
Auteur artikel Maartje ter Horst
Gepubliceerd 13 februari 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In de jurisprudentie, ook in die van de Hoge Raad, werd lange tijd aangenomen dat het faillissement van een vennootschap onder firma (vof) ook automatisch het faillissement van de vennoten van deze vof tot gevolg had. De ratio daarachter was dat ingevolge artikel 18 WvK de vennoten van een vof hoofdelijk verbonden zijn voor de verbintenissen, en dus de schulden, van hun vof. Een vof heeft namelijk zelf geen rechtspersoonlijkheid, maar is een samenwerkingsovereenkomst tussen de verschillende vennoten. Wel heeft de vof een afgescheiden vermogen, waarop de schuldeisers van de vof zich met voorrang boven de privéschuldeisers van de vennoten mogen verhalen.

In zijn arrest van 6 februari 2015 is de Hoge Raad echter op deze rechtspraak teruggekomen. In dit arrest geeft de Hoge Raad vijf redenen waarom het faillissement van een vof niet per se hoeft te leiden tot het faillissement van de vennoten.

Allereerst stelt de Hoge Raad dat de faillissementswet daar geen aanleiding toe geeft. Weliswaar dienen de namen van de vennoten te worden vermeld in het faillissementsverzoek van de vof, dit betekent nog niet dat dit verzoekschrift ook heeft te gelden als een verzoek gericht op de faillietverklaring van de afzonderlijke vennoten. Daarmee in lijn is dat het volgens de Hoge Raad in strijd is met artikel 6 EVRM om, zonder dat daarom is verzocht, ook het faillissement van de vennoten uit te spreken. Per vennoot dient namelijk afzonderlijk te worden onderzocht of hij ook privé in staat van faillissement verkeert. Immers, het is zeer goed mogelijk dat een vennoot voldoende privévermogen heeft om én zijn zakelijke én zijn privéschuldeisers te voldoen en dus niet verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Of mogelijk heeft deze vennoot in privé nog een verrekenbare vordering op de aanvrager, die de vof niet heeft. Als laatste stelt de Hoge Raad dat ook de regeling omtrent de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) niet strookt met het gelijktijdig uitspreken van het faillissement van de vof en de vennoten. Immers, natuurlijke personen met zakelijke schulden, zoals de vennoten van een vof, kunnen toegelaten worden tot de WSNP. Heeft deze vennoot dan ook een WNSP-verzoek ingediend, dan kan hij niet zonder meer gelijktijdig met de vof failliet worden verklaard, aangezien de behandeling van een WSNP-verzoek voorrang heeft op de behandeling van een faillissementsverzoek.

Kortom, mocht een schuldeiser het faillissement van een vof willen aanvragen en daarmee ook het faillissement van de vennoten beogen, dan dient hij zijn verzoekschrift ook tot deze vennoten te richten. De rechter zal dan moeten bepalen of iedere afzonderlijke vennoot voldoet aan de criteria die gelden voor de faillietverklaring.