1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Tuchtrechtelijk toetsingskader voor deskundigenrapportages

Tuchtrechtelijk toetsingskader voor deskundigenrapportages

In een recente uitspraak (30 januari 2014, TvGR 2014, p. 241-248) heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) het tuchtrechtelijk toetsingskader voor deskundigenrapportages opnieuw omlijnd.Een forensisch arts had in een strafzaak op verzoek van de rechter-commissaris een deskundigenrapportage uitgebracht waarin de vraag was beantwoord “of een schedelfractuur door een niet doelgerichte achterwaartse klap, slag of stoot met de schouder, hand, arm of elleboog was veroorzaakt.”...
Leestijd 
Auteur artikel Tom van Malssen
Gepubliceerd 04 juni 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In een recente uitspraak (30 januari 2014, TvGR 2014, p. 241-248) heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) het tuchtrechtelijk toetsingskader voor deskundigenrapportages opnieuw omlijnd.

Een forensisch arts had in een strafzaak op verzoek van de rechter-commissaris een deskundigenrapportage uitgebracht waarin de vraag was beantwoord “of een schedelfractuur door een niet doelgerichte achterwaartse klap, slag of stoot met de schouder, hand, arm of elleboog was veroorzaakt.De arts was tot de conclusie gekomen dat het bewuste letsel enkel te verklaren was door een val op straat en “vrijwel zeker” niet kon zijn veroorzaakt door een achterwaartse klap, slag of stoot met een schouder, arm of elleboog. Volgens het slachtoffer zelf was de fractuur door een achterwaartse elleboogstoot van zijn belager ontstaan.

Tegen de arts werd vervolgens door het slachtoffer een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege. De klacht hield in dat de arts in de rapportage was afgeweken van de vraagstelling van de rechter-commissaris, geen behoorlijk literatuuronderzoek aan zijn rapportage ten grondslag had gelegd, uitspraken buiten zijn vakgebied had gedaan en in de rapportage onjuiste conclusies had getrokken.

In het kader van de beoordeling van de klacht verwijst het Regionaal Tuchtcollege allereerst naar de vijf criteria waaraan deskundigenrapportages volgens vaste jurisprudentie moeten voldoen:

  1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

  2. de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;

  3. die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;

  4. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;

  5. de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde      vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de apporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.


Verder roept het tuchtcollege in herinnering dat door de tuchtrechter ten volle wordt getoetst of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan, maar dat slechts een marginale toetsing plaatsvindt ten aanzien van de conclusies van de rapportage.

Het Regionaal Tuchtcollege oordeelde de klacht tegen de arts in al haar onderdelen kennelijk ongegrond. Het slachtoffer ging vervolgens in beroep bij het CTG en nam de stelling in dat de conclusie van een deskundigenrapport niet marginaal, maar integraal zou moeten worden getoetst.

Het CTG gaat niet mee in deze stelling. Wel legt de centrale tuchtrechter uit dat onder een marginale toetsing moet worden begrepen “een redelijkheidstoetsing waarbij het Centraal Tuchtcollege de juistheid van een conclusie van een rapport toetst aan het criterium of de arts gelet op alle daarbij betrokken aspecten in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.” Het CTG “respecteert daarmee, binnen een bepaalde marge, de beoordelingsvrijheid van de arts wiens conclusie wordt getoetst.”

In dit concrete geval achtte het Centraal Tuchtcollege het “verdedigbaar” dat de arts in zijn rapportage de “wat stellig omschreven” conclusie had getrokken dat de bewuste fractuur “vrijwel zeker” niet kon zijn veroorzaakt door een achterwaartse klap, slag of stoot met een schouder, arm of elleboog.

De formuleringen van de centrale tuchtrechter doen vermoeden dat er toch wel het een en ander schortte aan het aan zijn oordeel voorgelegde rapport. Wellicht dat het CTG hierin een goede aanleiding zag om over te gaan tot een aanscherping van de criteria waaraan een deskundigenrapport moet worden getoetst.

De door het Centraal Tuchtcollege opnieuw geformuleerde criteria luiden als volgt:

  1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

  2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

  3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

  4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

  5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.


Een snelle vergelijking leert dat het vierde criterium volledig nieuw is, dat het eerste criterium als een “actievere” versie van het oude criterium 2 kan worden gelezen en dat het oude criterium 3 is komen te vervallen, evenals overigens de weinig zelfstandige waarde vertolkende eis dat het rapport de eisen van redelijkheid en billijkheid niet mag overschrijden (criterium 5 oud, tweede helft).

In meer algemene zin lijkt het CTG niet alleen de toetsingscriteria zélf te hebben willen aanscherpen, maar ook een concrete toetsing van een deskundigenrapport te hebben willen vergemakkelijken door de criteria zoveel mogelijk te objectiveren. We zullen moeten afwachten of de nieuwe toetsingscriteria zonder consequenties kunnen blijven voor het uitgangspunt van marginale toetsing van de conclusies van een deskundigenrapport.