1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Beroep op artikel 1:88 BW: aansprakelijkheid van (indirect) bestuurder?

Beroep op artikel 1:88 BW: aansprakelijkheid van (indirect) bestuurder?

In artikel 1:88 BW is bepaald dat een echtgenoot voor bepaalde handelingen de toestemming nodig heeft van de andere echtgenoot. Is die toestemming er niet dan kan de desbetreffende handeling door de echtgenoot aan wie ten onrechte geen toestemming is gevraagd (ofwel deze toestemming niet heeft verleend) de handeling vernietigen. Een handeling waarvoor die toestemming is vereist is het zich verbinden als borg of hoofdelijk medeschuldenaar. Wanneer dat gebeurt buiten de normale bedrijfsuitoefen...
Leestijd 
Auteur artikel Eva Nass
Gepubliceerd 24 juli 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In artikel 1:88 BW is bepaald dat een echtgenoot voor bepaalde handelingen de toestemming nodig heeft van de andere echtgenoot. Is die toestemming er niet dan kan de desbetreffende handeling door de echtgenoot aan wie ten onrechte geen toestemming is gevraagd (ofwel deze toestemming niet heeft verleend) de handeling vernietigen. Een handeling waarvoor die toestemming is vereist is het zich verbinden als borg of hoofdelijk medeschuldenaar. Wanneer dat gebeurt buiten de normale bedrijfsuitoefening geldt dat toestemming vereist is.

In een recent vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (20 maart 2013, HA ZA 11-238, JOR 2013/200) was de vraag aan de orde of vernietiging van een borgstelling vanwege het ontbreken van toestemming uit hoofde van artikel 1:88 BW wel rechtmatig was. De borgstelling was verleend door meneer Van Seumeren, bestuurder de BV. De vernietiging stond ter discussie omdat de echtgenote die de borgstelling wenste te vernietigen, mevrouw Van Seumeren-Aussems tevens (indirect) bestuurder was van de BV. Mevrouw was dus in twee hoedanigheden bij de borgstelling betrokken, als echtgenote wier belangen uit hoofde van artikel 1:88 BW worden beschermd en als (indirect) bestuurder van de vennootschap waarvan de medebestuurder tot privé borgstelling is overgegaan.

Een crediteur van de BV, die op enig moment nadat de borgstelling was gegeven in staat van faillissement is verklaard, had zich op het standpunt gesteld dat mevrouw als medebestuurder van de BV onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de borgstelling te vernietigen. De rechtbank gaat daar in mee. In deze situatie behoort een beroep op artikel 1:88 BW volgens de rechtbank achterwege te blijven. Door wel tot vernietiging over te gaan heeft mevrouw inderdaad onrechtmatig gehandeld. Bij die beoordeling is volgens de rechtbank van belang dat de crediteur vanwege de verstrekte borg akkoord is gegaan met uitstel van betaling door de BV en dat de zekerheid is verstrekt in het belang van de vennootschap.

Mevrouw had nog wel aangevoerd dat zij zich niet bezighield met transacties zoals de borgstelling en daarvan niet op de hoogte was. Dat verweer baat haar niet, volgens de rechtbank had van mevrouw als voldoende nauwgezet bestuurder mogen worden verwacht dat zij daarvan wel degelijk kennis had.

Voor mevrouw loopt het overigens relatief goed af. Naar het oordeel van de rechtbank is zij niet gehouden tot het betalen van schadevergoeding omdat die vordering onvoldoende is onderbouwd door de eisende crediteur. Aan het oordeel dat de vernietiging inderdaad onrechtmatig handelen inhoudt verbindt de rechtbank bovendien geen persoonlijke aansprakelijkheid (wegens het feit dat de BV haar verplichtingen jegens de crediteur niet na kan komen) voor mevrouw in haar hoedanigheid van bestuurder. Als maatstaf voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder geldt dat de bestuurder persoonlijk een voldoende ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. Daarvan is in dit geval volgens de rechtbank geen sprake