1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Betekent wanprestatie van de ander dat ook jij mag stoppen met uitvoering van het contract?

Betekent wanprestatie van de ander dat ook jij mag stoppen met uitvoering van het contract?

Je zou denken dat het logisch is: jouw contractspartij houdt zich niet aan zijn verplichtingen uit het contract en pleegt dus wanprestatie. Als hij zich niet houdt aan het contract, dan hoef jij dat toch ook niet meer?Toch is dat niet zonder meer het geval. Waarom dat zo is, zal ik uitleggen aan de hand van een uitspraak van het Hof Amsterdam van 16 februari 2016.Partij A huurt in 2007 een gebouw op het Oostenburgereiland in Amsterdam met het plan een horecabedrijf daarin te starten. Hij vraa...
Leestijd 
Auteur artikel Chris Diks (uit dienst)
Gepubliceerd 12 april 2016
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Je zou denken dat het logisch is: jouw contractspartij houdt zich niet aan zijn verplichtingen uit het contract en pleegt dus wanprestatie. Als hij zich niet houdt aan het contract, dan hoef jij dat toch ook niet meer?

Toch is dat niet zonder meer het geval. Waarom dat zo is, zal ik uitleggen aan de hand van een uitspraak van het Hof Amsterdam van 16 februari 2016.

Partij A huurt in 2007 een gebouw op het Oostenburgereiland in Amsterdam met het plan een horecabedrijf daarin te starten. Hij vraagt in de loop van 2009 aan partij B, die veel ervaring heeft hierin, om aan het project deel te nemen. Uiteindelijk wordt partij B zelf huurder van het horecapand per 1 januari 2010, tegen een gereduceerde huurprijs, en gaat B het restaurant zonder A exploiteren. In “ruil” hiervoor zou A – kort gezegd – maandelijks een vergoeding van € 1.500 per maand ontvangen en A zou verder 4,9% van de aandelen in de BV van B krijgen. Partijen zetten deze afspraken op dat moment niet op papier.

In de loop van 2010 wordt A benaderd door een derde om een huurder te vinden voor een ander horecapand in Amsterdam, ook op het Oostenburgereiland. A vraagt hiervoor (wederom) B, maar die slaat deelname af. A benadert vervolgens partij C, die met een samenwerking instemt.

Eind 2010 mailt partij B aan partij A een “lijst met afspraken”, waarin de maandelijkse vergoeding staat vermeld, de 4,9% aandelen en dat A met anderen een samenwerking aangaat voor een club/bar, waar geen eten zal worden geserveerd. A reageert niet op dit mailbericht van B.

Begin 2011 opent B zijn nieuwe restaurant op het Oostenburgereiland. Medio 2011 openen partijen A en C hun nieuwe restaurant op het Oostenburgereiland. Je begrijpt het al: een paar maanden later sommeert B aan A om te stoppen met het schenden van het concurrentiebeding, doordat A (met C) eten serveert in zijn nieuwe restaurant. Verder stopt B met het betalen van de maandelijkse vergoedingen van € 1.500 aan A. De advocaat van A sommeert op zijn beurt B om de betalingen te hervatten, wat B weigert. Partijen gaan naar de rechter.

De rechter neemt als uitgangspunt voor de overeenkomst tussen partijen de “lijst met afspraken” zoals B die naar A had gemaild ruim 10 maanden nadat zij hadden afgesproken dat B het restaurant in de plaats van A zou gaan huren. A had namelijk niet tegen het mailbericht geprotesteerd. Echter, zo redeneert het Hof, het concurrentiebeding kon nooit tegelijkertijd zijn afgesproken met de vergoeding, omdat op het moment dat partijen de vergoeding afspraken, was het andere horecapand op het Oostenburgereiland nog helemaal niet aangeboden aan A en was er nog geen sprake van een samenwerking tussen A en C. Kortom, de “lijst van afspraken” geeft weer wat er in twee verschillende overeenkomsten tussen A en B is afgesproken.

Als B niet kan aantonen dat de twee overeenkomsten in onlosmakelijk verband met elkaar staan, dan betekent dit dat het B niet vrijstond om de maandelijkse betaling van € 1.500 aan A stop te zetten omdat A het concurrentiebeding schond. Het Hof stelt B in de gelegenheid dat onlosmakelijk verband te bewijzen. De kans dat B hierin slaagt, lijkt mij klein. Als het B niet lukt dit te bewijzen, zal hij dan ook verder moeten gaan met het doen van de maandelijkse betalingen.

Ondertussen hadden A en C inmiddels hun samenwerking verbroken, waarbij C het restaurant bleef exploiteren. B vond dat A met C had moeten afspreken dat C geen eten mocht serveren na zijn vertrek en dat het onrechtmatig was van A om deze afspraak niet te maken. Het Hof meent echter dat het concurrentiebeding C niet aanging, zodat die de vrijheid had om eten te (blijven) serveren na het vertrek van A. Vanaf dat moment hield de schending van het concurrentiebeding door A, op.

Het Hof stelt verder vast dat A het concurrentiebeding heeft overtreden. Omdat er echter geen boete is afgesproken, kan B alleen de schade vorderen die hij heeft geleden doordat A hem onrechtmatig heeft beconcurreerd. Het aantonen van deze schade moet B doen in een separate procedure. Ik meen echter dat het heel erg lastig zal worden voor B om daadwerkelijk te bewijzen dat een eventuele omzetdaling die hij heeft gehad, het gevolg is van gasten die in het restaurant van A zijn gaan eten in plaats van bij B. Het zou dus zomaar kunnen dat B dit niet kan aantonen en hij uiteindelijk geen schadevergoeding krijgt toegewezen; een pyrrusoverwinning.

Waar had B verstandiger aan gedaan? Zet altijd alle afspraken op papier, nog voordat er van eigenaar wordt gewisseld. B heeft geluk dat A niet tegen het mailbericht met de afspraken had geprotesteerd, anders had B waarschijnlijk moeten bewijzen dat er een concurrentiebeding was. Omdat B ondertussen wel al betalingen van € 1.500 per maand aan A deed, was dat onderdeel van de afspraak, zonder moeite door A te bewijzen. B had verder een boete op overtreding van het concurrentiebeding moeten afspreken, dan was er een grotere kans op enige mate van financiële compensatie voor overtreding van het concurrentiebeding door A.