Recht op prestatie
Buiten faillissementssituaties geldt de hoofdregel dat partijen die een overeenkomst hebben gesloten, de op hen rustende verplichtingen na dienen te komen: “Pacta sunt servanda”. Na het uitspreken van de faillietverklaring rust echter een beslag op het gehele vermogen van de gefailleerde. Daarnaast verliest de gefailleerde, althans het bestuur, de bevoegdheid om over zijn vermogen te beschikken of dat vermogen te beheren. Als de gefailleerde partij is bij een overeenkomst waaraan nog geen volledige uitvoering is gegeven, wordt daarom wel eens aangenomen dat er in het geheel niet meer gepresteerd hoeft te worden. Dat is echter niet waar.
Hoofdregel in faillissementssituaties is dat de faillietverklaring geen gevolgen heeft voor overeenkomsten. Hebben de partijen bij een overeenkomst aan alle op hen rustende verplichtingen voldaan? Dan heeft de curator niets meer te vorderen; de overeenkomst is immers volledig uitgevoerd. Het is evenwel ook mogelijk dat de gefailleerde al heeft gepresteerd, bijvoorbeeld doordat vóór de faillietverklaring bepaalde diensten zijn verricht, maar dat daarvoor nog niet door de wederpartij is betaald. Het uitspreken van het faillissement ontslaat de wederpartij niet uit haar verplichting alsnog te betalen. Er zal (in beginsel) dus nog gewoon moeten worden afgerekend voor de door de gefailleerde verrichte diensten.
Let op: art. 35 lid 1 Fw bepaalt dat indien ten tijde van de faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering van de gefailleerde nodig zijn, hebben plaatsgevonden levering niet meer geldig kan geschieden. Met andere woorden: als er vóór faillietverklaring een auto wordt gekocht en betaald maar levering op de faillissementsdatum nog niet heeft plaatsgevonden, kan de auto (door de curator) niet meer geleverd worden. De wederpartij kan in dat geval de overeenkomst ontbinden of schadevergoeding vorderen. Als daar een op geld waardeerbare vordering uit volgt, is dat een concurrente pre-faillissementsvordering; een vordering met lage preferentie, waarop in veel gevallen niet wordt uitgekeerd.
Voortbestaan overeenkomst
De faillietverklaring wijzigt (de verbintenissen uit) een overeenkomst dus niet. Als gevolg daarvan kan de curator een overeenkomst in principe niet zomaar opzeggen. De bevoegdheid tot opzegging moet volgen uit de wet of de overeenkomst. In sommige gevallen biedt de Faillissementswet (“Fw”) een specifieke grond voor opzegging van een overeenkomst door de curator. Een voorbeeld daarvan is artikel 39 Fw, waarin is bepaald – kortgezegd – dat zowel de curator als de verhuurder een huurovereenkomst kan opzeggen met een maximale opzegtermijn van drie maanden.
Indien de wet of in de overeenkomst geen grondslag biedt voor opzegging, kan een overeenkomst niet worden beëindigd. De curator kan dan dus niet opzeggen, maar hij zal in sommige gevallen de verplichtingen uit de overeenkomst ook niet kunnen nakomen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de gefailleerde een pand huurt waar onderhuurders in zitten. De curator zal aan het einde van de huurovereenkomst het pand aan de eigenaar moeten opleveren. Het staat de curator echter niet vrij om de onderhuurovereenkomst zomaar op te zeggen. Artikel 39 Fw ziet namelijk enkel op het opzeggen van huurovereenkomsten waar de gefailleerde huurder is en niet op het geval wanneer de gefailleerde verhuurder is. De curator kan in zo’n geval dus niet voldoen aan de verplichting het gehuurde leeg en bezemschoon op te leveren. De verhuurder zal de daardoor ontstane schade het faillissement kunnen indienen.
Termijnstelling (gestanddoening vragen)
Maar wat nu als beide partijen ten tijde van de faillietverklaring slechts gedeeltelijk aan een overeenkomst uitvoering hebben gegeven? Hoe kom je er dan achter of de curator de verplichtingen uit de overeenkomst zal nakomen?
Om hierover duidelijkheid te krijgen, kan een contractspartij de curator op de voet van artikel 37 Fw een termijn stellen (of te wel: gestanddoening vragen). Binnen die termijn kan de curator dan aangeven of hij de overeenkomst wel of niet gestand zal doen. Indien de curator verklaart de overeenkomst gestand te doen, dienen beide partijen hun verplichtingen uit de overeenkomst na te leven. Op de curator rust daarbij dan wel de verplichting om zekerheid te stellen voor de voldoening van de nakoming van de overeenkomst; bijvoorbeeld voor het betalen van de overeengekomen vergoeding voor het verrichten van diensten. Het is ook mogelijk dat sprake is van stilzwijgende gestanddoening. Of daarvan in een concreet geval sprake is, onderzoeken wij graag voor u.
In het geval dat de curator een overeenkomst niet gestand doet, staan de contractspartij die daarmee wordt geconfronteerd verschillende middelen ter beschikking. Zo kunnen verplichtingen worden opgeschort. Een andere mogelijkheid is om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden en aanvullende of vervangende schadevergoeding te vorderen. Vanzelfsprekend onderzoeken wij graag met u welke mogelijkheid bij uw situatie past.
Meer weten?
Wordt u geconfronteerd met een faillissement van een contractspartij of hebt u vragen over de faillissementsbestendigheid van een overeenkomst? Wij helpen u graag verder. Neem vooral contact op met Steven Effting en Tristan Bron, zodat wij samen met u de mogelijkheden kunnen onderzoeken.