1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Hoe ver reikt een pandrecht op toekomstige vorderingen?

Hoe ver reikt een pandrecht op toekomstige vorderingen?

De Hoge Raad heeft op 3 december 2010, een arrest gewezen waarin hij de reikwijdte van het pandrecht op toekomstige vorderingen verder afbakent. Deze reikwijdte gaat niet zo ver, dat ook een pandrecht op een restitutievordering komt te rusten indien deze restitutievordering ontstaat door het beëindigen van een overeenkomst door de curator.De meeste banken verlangen bij het verschaffen van een krediet aan een onderneming als zekerheid tot terugbetaling van hun vordering dat door de ondernemer...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 10 december 2010
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De Hoge Raad heeft op 3 december 2010, een arrest gewezen waarin hij de reikwijdte van het pandrecht op toekomstige vorderingen verder afbakent. Deze reikwijdte gaat niet zo ver, dat ook een pandrecht op een restitutievordering komt te rusten indien deze restitutievordering ontstaat door het beëindigen van een overeenkomst door de curator.

De meeste banken verlangen bij het verschaffen van een krediet aan een onderneming als zekerheid tot terugbetaling van hun vordering dat door de ondernemer een pandrecht wordt gevestigd. Dit pandrecht rust over het algemeen op onder meer de voorraden, de inventaris, bestaande vorderingen én op vorderingen die in de toekomst ontstaan op grond van overeenkomsten (of andere rechtsverhoudingen) die op dat moment al bestaan. Deze laatste categorie betreft de zogenaamde toekomstige vorderingen.

In de casus waarover de Hoge Raad onlangs zijn oordeel heeft gegeven, had ING Bank een krediet verleend aan A B.V. Tot zekerheid van dit krediet had ING Bank op 19 september 2006 ten laste van A B.V. een pandrecht gevestigd op (onder meer) ‘alle overige thans reeds bestaande vorderingen alsmede alle vorderingen die rechtstreeks worden verkregen uit thans reeds bestaande rechtsverhoudingen’ van A B.V. ING verkreeg hiermee een pandrecht op alle huidige vorderingen en alle toekomstige vorderingen van A B.V. die zouden voortvloeien uit op dat moment bestaande rechtsverhoudingen.

Op 20 september 2006 is aan A B.V. surseance van betaling verleend, waarna zij op 3 oktober 2006 in staat van faillissement is verklaard. De curator van A B.V. heeft de arbeidsovereenkomsten met de werknemers opgezegd, waarna de verzekeringen ter dekking van de pensioenaanspraken premievrij zijn gemaakt. De pensioenpremies werden per jaar vooruit betaald, hierdoor ontving de curator op 5 februari 2007 een bedrag van € 89.736,64 als premierestitutie.

Ook heeft de curator de overeenkomst tot levering van gas opgezegd. Uit de eindafrekening volgde dat A B.V. € 4.274,63 teveel had betaald aan voorschotten. De energieleverancier heeft dit bedrag op 11 januari 2007 op de faillissementsrekening gerestitueerd. Als laatste is van belang dat de curator de overeenkomst met TNT met betrekking tot de door A B.V. gebruikte frankeermachine heeft beëindigd en het resterende frankeertegoed van € 666,19 op de faillissementsrekening heeft ontvangen.

Standpunt ING

ING Bank nam het standpunt in dat al deze restitutievorderingen ten tijde van de verlening van de surseance reeds bestonden, zodat deze vorderingen zouden zijn belast met een pandrecht ten behoeve van de bank. ING Bank onderbouwt haar standpunt met de stelling dat de restitutievorderingen bestaande vorderingen onder de opschortende voorwaarde van beëindiging van de overeenkomst zijn. Een opschortende voorwaarde houdt in dat een rechtsgevolg pas in werking treedt indien een bepaalde gebeurtenis zich voordoet. In dat geval zou overeenkomst wel al bestaan, maar zou de verplichting tot het betalen van de premierestitutie pas werking krijgen op het moment dat de overeenkomst wordt beëindigd.

Indien inderdaad sprake is van een reeds bestaande overeenkomsten onder opschortende voorwaarde, dan vallen de restitutievorderingen onder het pandrecht van ING Bank. Dit pandrecht is namelijk gevestigd voor toekomstige vorderingen die voortvloeien uit reeds bestaande overeenkomsten. ING Bank zou zich in dat geval op de geïnde gelden mogen verhalen.  Indien er geen pandrecht op de restitutievorderingen zou rusten, dan zouden de bedragen onbelast in de boedel vallen en ten gunste komen van alle crediteuren. ING Bank zou dan, als één van die crediteuren, maar een klein percentage van de restitutievorderingen ontvangen.

Standpunt curator
De curator voert hiertegen aan dat de restitutievorderingen pas zijn ontstaan nadat de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten waren beëindigd. Dan zijn de rechtsverhoudingen waaruit de  vorderingen voortvloeien toekomstig op het moment van het verlenen van surseance en zorgt artikel 35 lid 2 Faillissementswet ervoor dat de onbelast in de boedel vallen – dus zonder het pandrecht van ING Bank.

Hoge Raad
De Hoge Raad is kort in zijn beoordeling van de casus en geeft de curator gelijk. De restitutievorderingen als gevolg van beëindiging van de overeenkomst ontstaan pas door de beëindiginghandeling van de curator. Door de beëindiging door de curator wordt de rechtsverhouding tussen partijen ingrijpend gewijzigd, als gevolg waarvan bestaande verbintenissen tot een einde komen en nieuwe verbintenissen (tot ongedaanmaking of restitutie) ontstaan. De nieuw ontstane restitutievorderingen zijn - op het moment van surseance - toekomstige vorderingen en er komt geen pandrecht te rusten op deze vorderingen op grond van de algemene bepaling in de pandakte van ING Bank.

Hieruit volgt dus dat een algemeen pandrecht op toekomstige vorderingen zich niet uitstrekt tot restitutievorderingen die pas na datum faillissement ontstaan door een handeling (te weten het beëindigen van de overeenkomst) van de curator.