1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Productaansprakelijkheid: gebreken

Productaansprakelijkheid: gebreken

Voor de toepassing van de productaansprakelijkheidsregels van boek 6, titel 3, afd. 3 BW (artikel 6:185 BW ev) zijn diverse elementen van belang. In een aantal andere artikelen op deze kennispagina is ingegaan op de specifieke producten en schade waarvoor deze regels gelden, en op de vraag wanneer iemand als producent kan worden aangemerkt. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag wanneer er sprake is van een gebrek in een product.GebrekBij productaansprakelijkheid in de zin van boek 6, tite...
Leestijd 
Auteur artikel Mascha Timpert-de Vries (uit dienst)
Gepubliceerd 03 juni 2016
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Voor de toepassing van de productaansprakelijkheidsregels van boek 6, titel 3, afd. 3 BW (artikel 6:185 BW ev) zijn diverse elementen van belang. In een aantal andere artikelen op deze kennispagina is ingegaan op de specifieke producten en schade waarvoor deze regels gelden, en op de vraag wanneer iemand als producent kan worden aangemerkt. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag wanneer er sprake is van een gebrek in een product.

Gebrek

Bij productaansprakelijkheid in de zin van boek 6, titel 3, afd. 3 BW speelt vaak de discussie of sprake is van een gebrek in de zin van artikel 6:186 BW).

Een product is gebrekkig indien het niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten. Daarbij dienen alle omstandigheden in aanmerking genomen, maar in het bijzonder gaat aandacht uit naar:
a. de presentatie van het product, waaronder het geïndiceerde of geadviseerde gebruik, gebruiksaanwijzing en waarschuwingen (denk daarbij ook aan etiketteringseisen);
b. het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product (door de ‘gemiddelde gebruiker’);
c. het tijdstip waarop het product in het verkeer werd gebracht, waarbij het gaat om een toets ‘ex tunc’, dat wil zeggen naar de maatstaven die golden op het moment van in het verkeer brengen.

Deze opsomming is niet limitatief. Het criterium dat het product niet de veiligheid biedt die man daarvan mag verwachten, is een gesubjectiveerd-objectief criterium: in beginsel wordt uitgegaan van de verwachting van het grote publiek, maar wanneer omtrent specifieke producten in bepaalde (vak)kringen andere c.q. hogere veiligheidsverwachtingen bestaan, wordt van die laatste verwachtingen uitgegaan. Verwachtingen van diegenen voor wie het product niet is bedoeld, maar het wel gebruiken, worden daarbij ook betrokken.

Bij een onveilig product kan sprake zijn van een fout in het productieproces (een exemplaar in een serie is ondeugdelijk door fouten bij de fabricage, assemblage, montage of controle), een constructiefout (hele serie is ondeugdelijk) en/of een instructiefout (de hiervoor onder a genoemde presentatie: de producent dient te waarschuwen voor mogelijke gevaren voor de gebruiker, ook al is het product op zich niet onredelijk gevaarlijk).

Niet vereist is dat dit product in het algemeen ondeugdelijk is of dat de gehele soort waarvan dit product deel uitmaakt schade veroorzaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd.
Anderzijds is gen sprake van een gebrek uitsluitend omdat nadien een beter (veiliger) product in het verkeer is gebracht (zie lid 2 van artikel 6:186 BW). Een gebrek wordt beoordeeld aan de hand van de stand van de wetenschap op het moment dat een product in het verkeer wordt gebracht (artikel 6:185 lid 1 sub e BW). Daarbij spelen ook de zogenoemde Kelderluikcriteria een rol.

Voorzichtigheid en onjuist gebruik

Bij de vraag of sprake is van een gebrekkig product, speelt ook de mate van voorzichtigheid van de gebruiker een rol. Enerzijds is de producent niet aansprakelijk voor apert onjuist en/of onvoorzichtig gebruik. Daarbij dient de persoon van de gebruiker en de aard van het te verwachten gebruik in aanmerking te worden genomen. Anderzijds mag de producent er niet op rekenen dat een gebruiker steeds alle voorzorgsmaatregelen in acht zal nemen. Dit laatste werd door de Hoge Raad in 1973 al in het arrest Lekkende Kruik I uitgemaakt.

De zaak over Renault Trucs (waarin de Hoge Raad op 4 maart 2016 een arrest wees) is een recent voorbeeld van de discussie of er sprake was van gebruik waarmee de fabrikant van de vrachtauto rekening mee moest houden of van apert onjuist/onvoorzichtig gebruik. Bij een ongeval ten gevolge van slecht weer en aquaplanning klapte de cabine van een truc los, met ernstig letsel van de bestuurder. In het vergrendelmechanisme van de cabine van deze truc was een ernstig gebrek geconstateerd, waarvoor de fabrikant in eerste aanleg en appel aansprakelijk werd geacht. Renault voerde nog aan dat de snelheid, mede gelet op de weersomstandigheden, dusdanig was dat dit buiten de marges ligt van wat onder ‘normaal gebruik’ van een vrachtwagen moet worden geschaard. De rechtbank Zutphen en het hof verwierpen deze stelling:

‘Een producent als Renault Trucks mag er immers niet op rekenen dat een gebruiker steeds maximaal oplettend is en steeds alle voorzorgsmaatregelen in acht zal nemen. Waar aan een disfunctioneren van een product grote veiligheidsrisico’s zijn verbonden, zoals in dit geval bij het vergrendelmechanisme van de cabine van een vrachtauto, heeft dit naar het oordeel van het hof in het bijzonder te gelden.’

De Hoge Raad verwierp het tegen dat arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden gerichte cassatieberoep.

Ongeschikte hulpzaak

Een parallel kan getrokken worden met artikel 6:77 BW. In dat artikel is een risicoaansprakelijkheid neergelegd voor degene die bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik heeft gemaakt van een hulpzaak die daartoe ongeschikt is. De meningen zijn echter verdeeld over de vraag of het ongeschiktheidscriterium van artikel 6:77 BW en het gebrekkigheidscriterium van artikel 6:186 BW eenzelfde reikwijdte hebben.

Uit het Advantage hartklep arrest van de Hoge Raad (van 18 oktober 2013) kan een bevestigend antwoord op die vraag worden afgeleid. Zowel het hof als A-G Spier waren van oordeel dat de vraag of een zaak een ongeschikte hulpzaak is ex 6:77 BW, geen beoordeling (meer) behoeft als al geoordeeld is dat de zaak geen gebrekkig product is ex 6:186 BW.

J.T. Hiemstra (‘Ongeschikte zaken en gebrekkige producten: twee zijden van dezelfde medaille?’, AV&S 2014/18, afl. 5/6) betoogt daarentegen dat het ongeschiktheidscriterium van artikel 6:77 BW veel ruimer is dan dat van artikel 6:186 BW. Zij gaat ervan uit dat artikel 6:77 BW geen kanalisering behelst naar de productenaansprakelijkheidsregeling, zoals bij artikel 6:173 BW wel het geval is.

Conclusie

De vraag of een product gebrekkig is, is niet altijd eenvoudig te beantwoorden. Het antwoord op de vraag of het product al dan niet de veiligheid biedt die man daarvan mag verwachten, hangt van vele omstandigheden af. Juist daarin zit de ook de ruimte voor discussie in veel productaansprakelijkheidszaken.