1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Uitkering voor niet genoten vakantiedagen? Nog steeds een boedelschuld!

Uitkering voor niet genoten vakantiedagen? Nog steeds een boedelschuld!

 In zijn arrest van 17 november 2017 beantwoordde de Hoge Raad de prejudiciële vraag van de Rechtbank Den Haag over uitkering in geld voor niet opgenomen vakantiedagen. De Hoge Raad oordeelde dat ook na het arrest Koot Beheer/Tideman q.q. het bepaalde in het arrest LISV/Wilderink q.q. nog altijd geldt: de vordering tot uitkering in geld voor niet-opgenomen vakantiedagen levert een boedelschuld op. De zaak in eerste aanleg De feiten in deze zaak zijn eenvoudig. Een vennootschap kon niet m...
Leestijd 
Auteur artikel Rogier Faase
Gepubliceerd 24 november 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
 

In zijn arrest van 17 november 2017 beantwoordde de Hoge Raad de prejudiciële vraag van de Rechtbank Den Haag over uitkering in geld voor niet opgenomen vakantiedagen. De Hoge Raad oordeelde dat ook na het arrest Koot Beheer/Tideman q.q. het bepaalde in het arrest LISV/Wilderink q.q. nog altijd geldt: de vordering tot uitkering in geld voor niet-opgenomen vakantiedagen levert een boedelschuld op.

De zaak in eerste aanleg
De feiten in deze zaak zijn eenvoudig. Een vennootschap kon niet meer aan haar verplichtingen voldoen, reden waarom zij in staat van faillissement is verklaard. UWV heeft  de vorderingen van de werknemers volgens de loongarantieregeling overgenomen, en de betreffende vorderingen ingediend bij de curator. Een gedeelte van deze vorderingen betrof de uitkering van niet-opgenomen vakantiedagen van de werknemers van de failliet. Deze vorderingen zijn ontstaan na de faillietverklaring bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De curator heeft betwist dat er sprake was van een boedelvordering.

In de daaropvolgende procedure is de Hoge Raad gevraagd antwoord te geven op de prejudiciële vraag of de aanspraak op een uitkering in geld voor niet-opgenomen vakantiedagen kwalificeert als boedelschuld, ook als deze ontstaan is voorafgaand aan de faillissementsdatum. Daarbij is het de vraag of de curator van de werknemer mag verlangen dat hij de niet-opgenomen vakantiedagen opneemt in plaats van een aanspraak maakt op uitkering van deze dagen in geld.

Hoe zat het ook alweer?
In beginsel heeft het faillissement geen invloed op lopende overeenkomsten. Uitzonderingen hierop zijn te vinden in onder andere art. 39 Fw, de huurovereenkomst en in artikel 40, de arbeidsovereenkomst. De curator kan volgens art. 40 Fw de arbeidsovereenkomst opzeggen. In lid 2 van art. 40 Fw staat dat het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden vanaf de dag van de faillietverklaring boedelschulden zijn.

Op grond van art. 7:641 lid 1 BW heeft de werknemer die aan het einde van de arbeidsovereenkomst niet-opgenomen vrije dagen heeft, de mogelijkheid om deze dagen om te zetten in geld. Het uitgangpunt is dat vakantie een recht is en geen gunst. Valt de aanspraak tot uitkering van niet-opgenomen vrije dagen in geld onder het loonbegrip? Uit de wetgeschiedenis blijkt dat het loonbegrip uit de Faillissementswet gelijk is aan het loonbegrip uit het Burgerlijk Wetboek. In art. 67 WW staat dat onder loon wordt verstaan al hetgeen de werkgever aan de werknemer rechtens verschuldigd is. De aanspraak tot uitkering van niet-opgenomen vakantiedagen valt hier dus ook onder. In het arrest LISV/Wilderink q.q. is door de Hoge Raad geoordeeld dat een aanspraak tot uitkering van niet-opgenomen vakantiedagen in geld een boedelschuld is. Het antwoord op de prejudiciële vraag lijkt klip en klaar.

Toch heeft het arrest Koot Beheer/Tideman q.q. bij de curator in deze zaak vraagtekens doen rijzen. In dit arrest wordt er afstand gedaan van het ‘toedoen’-criterium die in jurisprudentie van de Hoge Raad is vastgelegd. In deze zaak is het van belang dat de Hoge Raad in Koot Beheer/Tideman q.q. drie criteria formuleert waarbij er sprake kan zijn van een boedelschuld. Deze drie categorieën zijn: a) schulden uit de wet b) schulden die door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan en c) schulden die een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting. De curator is van mening dat in dit arrest de Hoge Raad een inperking van de definitie van de boedelschuld heeft aangebracht. Vervolgens vindt de curator dat de aanspraak op uitkering van de niet-opgenomen vakantiedagen een voorwaardelijke verbintenis is en geen boedelschuld.

Het oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad gaat niet mee in de visie van de curator. Het is duidelijk dat de aanspraak op uitkering van de niet-opgenomen vakantiedagen in geld tot de eerste categorie behoort van de in Koot Beheer/Tideman q.q. geformuleerde categorieën  boedelschulden. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om terug te komen op het oordeel dat is gegeven in het arrest LISV/Wilderink q.q. De Hoge Raad oordeelt in dit arrest dat de aanspraak op uitkering van de niet-opgenomen vakantiedagen in geld een boedelschuld is, ongeacht of deze ontstaan is voorafgaand aan de faillissementsdatum. Met het arrest Koot Beheer/Tideman q.q. arrest wordt geen afstand gedaan van de heersende leer. Ook oordeelt de Hoge Raad dat de curator niet van de werknemer mag verlangen dat hij de niet-opgenomen vakantiedagen opneemt in plaats van aanspraak te maken op uitkering van deze dagen in geld. De wensen van de werknemer zijn het uitgangspunt.