
Zorg en Recht lezing: Privacy in het sociaal domein: actuele ontwikkelingen
De afgelopen jaren is er veel gebeurd op het gebied van het sociaal domein.
Luuk is advocaat op de sectie Gezondheidsrecht op ons kantoor in Nijmegen.
Hij is redactielid van GGZ & recht en voorzitter van de geschilleninstantie van De Zorgprofessional. Gespecialiseerd in Ggz-zorg, ouderenzorg, verstandelijk gehandicaptenzorg, jeugdhulp, eerstelijnszorg en privacyvraagstukken. Verder is hij goed bekend met nieuwe wetgeving in de gezondheidszorg, zoals Wkkgz, Wmo 2015, Wlz, Jeugdwet, Wvggz en Wzd.
Hij werkt voor GGz-instellingen, ouderenzorginstellingen, instellingen voor verstandelijk gehandicaptenzorg, ziekenhuizen, huisartsenposten, zorggroepen, brancheorganisaties en individuele zorgverleners. Binnen deze organisaties staat hij raden van bestuur, zorgmanagers en zorgverleners bij met adviezen en procedures.
Naast zijn werkzaamheden is Luuk redactielid GGZ en recht en voorzitter werkgroep alternatieve regelgeving voor Wet bopz in psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg.
De afgelopen jaren is er veel gebeurd op het gebied van het sociaal domein.
De Wet verplichte ggz en de Wet zorg en dwang zijn alweer drie jaar in werking.
Een senior-advocaat neemt een junior-advocaat onder zijn hoede. Deze jonge mensen vormen de nieuwe generatie Dirkzwagerjuristen. Hoe kijkt de junior naar de senior en andersom?
De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) beschikt over bevoegdheden zodat zij onderzoek kunnen doen naar de naleving van de wetten waarop zij toezicht houden. Een niet onbelangrijke bevoegdheid betreft de medewerkingsplicht. Op grond van de medewerkingsplicht moet een ieder meewerken aan onderzoeken van toezichthouders zoals de IGJ. Het recht stelt echter, zoals een recente uitspraak van de Raad van State in het faillissementsdossier van MC IJsselmeerziekenhuizen illustreert, grenzen aan die medewerkingsplicht.
Onlangs deed de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland een interessante uitspraak over een aanwijzing die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) heeft opgelegd aan een zorgaanbieder waar verschillende zorgentiteiten bij aangesloten zijn. De uitspraak van de kortgedingrechter roept een aantal vragen op over de juridisch verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieders die de feitelijke zorgverlening laten uitvoeren door andere entiteiten binnen hun groep.
Binnen het bestuursrechtelijk gezondheidsrecht luisteren de regels nauw. Belanghebbenden moeten tijdig bezwaar aantekenen tegen bestuursrechtelijke besluiten indien zij het niet met die besluiten eens zijn. Besluiten krijgen immers na zes weken formele rechtskracht waardoor het niet meer mogelijk is tegen die besluiten op te komen. Wie als belanghebbende kan worden aangemerkt en vanaf welk moment de bezwaartermijn gaat lopen zijn in dit kader belangrijke vragen. Een recente uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland illustreert hoe belangrijk het is om, ook in het sociaal domein, een goede basiskennis van het bestuursprocesrecht te hebben.
In de Jeugdwet is geregeld welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de jeugdhulp, ook wel het woonplaatsbeginsel genoemd. Per 1 januari 2022 wordt het nieuwe woonplaatsbeginsel van kracht. Wat gaat precies veranderen en waarom?
In de (kersverse) gemeente Eemsdelta heeft het college van B&W een maatwerkvoorziening individuele begeleiding verstrekt aan een cliënt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het betreffende pgb was gebaseerd op het tarief dat de gemeente voor het sociaal netwerk hanteert, een lager tarief dan de kostprijs voor ‘professionele zorg’ betaalt. De cliënt tekent tegen dit besluit bezwaar aan. De cliënt koopt weliswaar bij zijn moeder zorg in, maar zijn moeder is in dit geval tevens een professioneel zorgverlener. In deze uitspraak verduidelijkt de Centrale Raad van Beroep (hierna: Raad) dat een professionele zorgverlener geen aanspraak maakt op het ‘professionele’ uurtarief indien die zorgverlener tot het sociale netwerk van de cliënt behoort.
Gemeenten stellen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet de regels vast over de manier waarop de hoogte van persoonsgebonden budgetten worden vastgesteld. In het verleden, zelfs onder de ‘oude’ Wmo, is gebleken dat dit niet altijd op de juiste manier gebeurt. Toch valt ook recentelijk weer op dat een bij een aantal gemeenten onduidelijkheid is ontstaan over de wijze waarop de regels omtrent de hoogte van pgb’s worden gesteld in het sociaal domein. Reden genoeg om in dit blog stil te staan bij een aantal van deze uitspraken. Hoe zat het ook al weer met de regelopdracht aan gemeenten?
In deze blog bespreken wij het toetsingskader voor besluitvorming op grond van de Wmo aan de hand van een recente casus die zich in de gemeente Oosterhout voor deed. De uitspraak illustreert naar onze mening dat de lat voor het op zorgvuldige wijze nemen van besluiten door gemeenten, hoog ligt.
Het intrekken en terugvorderen van persoonsgebonden budgetten op grond van de Wmo blijkt niet eenvoudig voor gemeenten. De lat daarvoor lijkt gelet op het vereiste van dubbele opzet hoog te liggen. Dit leggen wij in onderstaande blog uit aan de hand van een recente uitspraak.
Gemeenten worden in toenemende mate actiever bij het controleren van zorgaanbieders in het sociaal domein en het terugvorderen van onrechtmatig gedeclareerde zorggelden. Toch lopen gemeenten hierbij soms tegen de grenzen van hun juridische mogelijkheden aan. Wij bespreken twee recente uitspraken die dit illustreren.
In dit derde en laatste deel over fraude in de Wmo een blog waarin het aansprakelijk stellen van de bestuurder van de zorgaanbieder centraal staat.
In dit tweede deel over fraude onder de Wmo behandelen wij een civiele uitspraak van de rechtbank Gelderland waarin terugbetaling van zorggelden wordt gevorderd op basis van ongerechtvaardigde verrijking.