1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Aansprakelijkheid jeugdigen onder veertien jaar

Aansprakelijkheid jeugdigen onder veertien jaar

Met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade die is toegebracht door kinderen is in (artikel 6:164) het huidige BW bepaald dat gedragingen van een kind dat de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, niet aan dat kind als een onrechtmatige daad kunnen worden toegerekend. De eigen aansprakelijkheid van kinderen jonger dan veertien uit hoofde van onrechtmatige daad is derhalve uitgesloten.Onder het oude recht ontbrak een dergelijke algemene regel en werd de aansprakelijkheid van...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 30 juli 2014
Laatst gewijzigd 30 mei 2022
Met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade die is toegebracht door kinderen is in (artikel 6:164) het huidige BW bepaald dat gedragingen van een kind dat de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, niet aan dat kind als een onrechtmatige daad kunnen worden toegerekend. De eigen aansprakelijkheid van kinderen jonger dan veertien uit hoofde van onrechtmatige daad is derhalve uitgesloten.

Onder het oude recht ontbrak een dergelijke algemene regel en werd de aansprakelijkheid van kinderen aan de hand van het schuldvereiste in artikel 1401 BW (oud) beoordeeld. Illustratief is bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 9 november 1986 (NJ 1987, 791) waarin het ging om de vijf jaar oude Thiemo, die tijdens een vakantie plotseling een fietspad overstak, waardoor een fietser ten val kwam. Geoordeeld werd dat Thiemo als stadskind dat al lange tijd op de kleuterschool zat (waar hij verkeerslessen had gevolgd) wist dat hij goed moest uitkijken bij het oversteken en dat Thiemo – ondanks zijn jeugdige leeftijd – van zijn gedraging een verwijt kon worden gemaakt.

Thans zou Thiemo geheel ontslagen zijn van aansprakelijkheid. Wel kunnen ouders of voogd ex artikel 6:169 lid 1 BW (risico-)aansprakelijk zijn voor een als een doen te beschouwen gedraging van de jeugdige, indien de bewuste gedraging als een onrechtmatige daad aan het kind zou kunnen worden toegerekend indien de leeftijd daaraan niet in de weg zou staan. In zijn arrest van 12 november 2004 (NJ 2005/138) overwoog de Hoge Raad dat bij het oordeel over de gedraging van het kind volledig dient te worden geabstraheerd van de jeugdige leeftijd:

“De art. 6:164 en 169 lid 1 BW zijn te beschouwen als complementaire bepalingen. Enerzijds bepaalt art. 6:164 dat de gedraging van een kind dat de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, hem niet als een onrechtmatige daad kan worden toegerekend, anderzijds roept art. 6:169 lid 1 een risico-aansprakelijkheid in het leven voor de ouder of voogd voor diezelfde gedraging, indien aan de vereisten die deze bepaling stelt, is voldaan. Hiermee zou niet stroken, zoals de opvatting van het middel zou meebrengen, dat er een categorie gevallen zou zijn waarin noch de ouders of de voogd noch het kind aansprakelijk zouden zijn, namelijk de categorie waarin bij hantering van een op de (hypothetische) leeftijd van een kind van veertien jaren of ouder toegesneden zor[g]vuldigheidsnorm geoordeeld zou moeten worden dat ter zake van een bepaalde gedraging geen sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad, ofschoon bij hantering van een zorgvuldigheidsnorm waarbij geen rekening zou worden gehouden met die (jeugdige) leeftijd wel sprake zou zijn van een toerekenbare onrechtmatige daad. Een dergelijke differentiatie zou ook afbreuk doen aan de door de wetgever beoogde eenvoudige oplossing voor het vaststellen van aansprakelijkheid voor schade toegebracht door kinderen jonger dan veertien jaar (…)”

De in artikel 6:169 lid 1 BW bedoelde hypothetische maatstaf brengt mee dat beoordeeld moet worden of de gedraging een toerekenbare onrechtmatige daad zou hebben opgeleverd, indien deze was verricht door een volwassene. De stelling van de (voor de gedragingen van hun kind) aangesproken ouders dat een op kinderen toegesneden – minder strenge – zorgvuldigheidsnorm moet worden toegepast werd verworpen.

Onlangs werd een als een doen te beschouwen gedraging van een minderjarige ter beoordeling aan de rechtbank Amsterdam voorgelegd. Tijdens tikkertje gooide een jonge deelnemer een stok, welke op ongelukkige wijze in het oog van een andere deelnemer (die werd achterna gezeten door de tikker en in de baan van de stok was gerend) terecht was gekomen. Van enig opzet aan de zijde van de gooier was niet gebleken. De rechtbank oordeelde (bij vonnis d.d. 14 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:3641) dat in algemene zin niet kan worden geoordeeld dat bij het gooien van een stok – van 30 centimeter lang en een halve centimeter breed – op een speelterrein de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de deelnemer zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had behoren te weerhouden.

Indien de verweten gedraging om een andere reden dan de jeugdige leeftijd van het kind niet als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd of indien de daad om een andere reden dan de jeugdige leeftijd niet aan het kind kan worden toegerekend, rust (ook) op de ouders geen aansprakelijkheid (zie in dit kader ook de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense bij het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad d.d. 12 november 2004).