1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Asbest aangetroffen ondanks voorafgaande inventarisatie: wie draagt de schade?

Asbest aangetroffen ondanks voorafgaande inventarisatie: wie draagt de schade?

Asbestinventarisatiebureaus worden, veelal in het kader van voorgenomen verkoop, sloop of renovatie van een object, ingeschakeld om dat object te onderzoeken op asbestbronnen. Alleen bureaus die over het juiste certificaat beschikken, mogen dergelijke inventarisaties uitvoeren. Het betreffende certificatieschema, de SC-540, is een bijlage bij art. 4.27 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Desalniettemin wordt dat schema ook gebruikt als leidraad voor de beoordeling van de aansprakelijkheid v...
Leestijd 
Auteur artikel Annet van Duijn
Gepubliceerd 15 oktober 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Asbestinventarisatiebureaus worden, veelal in het kader van voorgenomen verkoop, sloop of renovatie van een object, ingeschakeld om dat object te onderzoeken op asbestbronnen. Alleen bureaus die over het juiste certificaat beschikken, mogen dergelijke inventarisaties uitvoeren. Het betreffende certificatieschema, de SC-540, is een bijlage bij art. 4.27 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Desalniettemin wordt dat schema ook gebruikt als leidraad voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van asbestinventarisatiebureaus. Dat is met name aan de orde als er tijdens de renovatie of sloop van een object asbest wordt aangetroffen dat niet door het inventarisatiebureau is gerapporteerd. Dat leidt tot extra saneringskosten en mogelijke contaminatieschade, waarvoor de opdrachtgever of een rechtstreeks betrokken derde het bureau aanspreekt.

Zo ook in het geval dat ten grondslag lag aan dit arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 september 2015:

Casus

In 2010 voert een asbestinventarisatiebureau in opdracht van de verkoper van een grotendeels betonnen bedrijfspand uit de jaren 60 een zogenoemd Type A-onderzoek uit als bedoeld in de SC-540. Dit type onderzoek  is gericht op asbestbronnen die direct waarneembaar zijn dan wel na licht destructief onderzoek waarneembaar zijn.

Twee jaar later treft een aannemer die het betreffende pand in opdracht van de nieuwe eigenaar stripte, een asbestbron aan die door het bureau was gemist en dus niet was opgenomen in het asbestinventarisatierapport dat bij de verkoopinformatie over het bedrijfspand was gevoegd.

Het betrof in totaal 30 m2 aan asbesthoudende stortstroken die verspreid over vier verdiepingen van elk 2.800 m2 door de aannemer boven systeemplafondplaten zijn aangetroffen.

De koper wenst de schade van bijna twee ton, bestaande uit extra saneringskosten en contaminatieschade vanwege asbestdeeltjes die zich al door de ruimtes hadden verspreid, op het asbestinventarisatiebureau (en overigens ook op de verkoper, hetgeen ik verder laat rusten) te verhalen.

Maatstaf: redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot

Het uitvoeren van een asbestinventarisatie valt onder de overeenkomst van opdracht (art. 7:400 e.v. BW). Bij de vraag of het asbestinventarisatiebureau is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit die overeenkomst komt het dan aan op de vraag of het bureau heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan.

Oftewel: op een asbestinventarisatiebureau rust geen resultaatsverbintenis; het bureau heeft een inspanningsverplichting. Het enkele feit dat het bureau bij de inventarisatie een bepaalde asbestbron mist, kan dus niet reeds tot aansprakelijkheid leiden.

Rechtbank Amsterdam 26 februari 2014

De koper vangt bot bij de Rechtbank Amsterdam. Het asbestinventarisatiebureau had onderbouwd gesteld dat het voorafgaand aan de visuele inspectie historisch onderzoek had verricht (zoals vereist in de SC-540). Uit de door het bureau bestudeerde bouwtekeningen kwamen geen aanwijzingen naar voren dat er asbesthoudende bouwmaterialen in het pand waren verwerkt. Vervolgens heeft het bureau gedurende twee dagen een visuele inspectie uitgevoerd van het pand, waarbij het bureau steekproefsgewijs boven de systeemplafondplaten heeft gekeken. Dat heeft het bureau ook gedaan in de ruimtes waar later de betreffende stortstroken zijn aangetroffen, maar op de plaatsen waar de plafondplaten zijn opgetild, heeft het bureau geen asbestverdachte stortstroken aangetroffen.

In haar vonnis van 26 februari 2014 oordeelt de Rechtbank kort gezegd (zie hier voor het volledige vonnis) dat, tegenover de gemotiveerde betwisting door het asbestinventarisatiebureau, de koper onvoldoende heeft gesteld om te kunnen komen tot het oordeel dat het bureau is tekortgeschoten door niet de zorg te betrachten die gegeven de omstandigheden van een deskundig en redelijk handelend bureau mag worden verwacht.

Gerechtshof Amsterdam 22 september 2015

De koper gaat in hoger beroep en voert aan dat het asbestinventarisatiebureau bedacht had moeten zijn op asbesthoudende stortstroken langs de gevels en rondom de kolommen en bouwkundige scheidingen. De koper beroept zich daarbij op een rapport van Search die aan de hand van haar ter beschikking gestelde foto’s heeft vastgesteld dat de asbesthoudende stortstroken direct achter (losse) systeemplafonds duidelijk waarneembaar waren en tijdens de inventarisatie hadden moeten worden waargenomen.

Voorts stelt de koper (in navolging van Search) dat het slechts steekproefsgewijs openen van systeemplafondplaten niet conform de SC-540 is en dat het asbestinventarisatiebureau daarmee niet had mogen volstaan, althans daarvan expliciet melding had moeten maken in haar rapport.

Het Hof stelt voorop dat het Type A-onderzoek de lichtste variant van asbestinventarisatie is.

Voorts is in het rapport onder het hoofdstuk ‘Beperkingen’ opgenomen dat de aanwezigheid van asbesthoudende materialen die niet direct zichtbaar of niet toegankelijk zijn, op basis van het onderzoek niet wordt uitgesloten.

Daarnaast hecht het Hof waarde aan het feit dat het totale oppervlak van het bedrijfspand 23.000 m2 bedroeg en dat de vier verdiepingen waar nadien in totaal 30 m2 aan asbesthoudende stortstroken is aangetroffen, elk een oppervlak van 2.800 m2 besloegen.

In combinatie met het feit dat uit het deskresearch geen verdenkingen waren gerezen, dat het bureau tijdens de visuele inspectie steekproefsgewijs boven de systeemplafondplaten heeft gekeken en dat het bureau ook specifiek langs de gevels en rondom de kolommen en bouwkundige scheidingen heeft gekeken, maakt dat volgens het Hof dat het asbestinventarisatiebureau niet kan worden verweten dat zij de in totaal 30 m2 asbesthoudende stortstroken niet heeft waargenomen.

De vordering van de koper slaagt derhalve ook in hoger beroep niet; het bureau heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting.

Specifieke overwegingen Hof over de SC-540

In het onderstaande ga ik nader in op enkele specifieke overwegingen van het Hof, omdat die voor de praktijk relevant zijn; de SC-540 is vaker voer voor discussie. Dat is overigens in mijn ogen niet verwonderlijk. De SC-540 is geschreven als kader voor de beoordeling van een certificeringsaanvraag, voortvloeiend uit de arbeidsomstandighedenwetgeving die gericht is op het voorkomen van het risico van asbestblootstelling, maar wordt desalniettemin (waarschijnlijk bij gebreke van een alternatief) gebruikt als norm waaraan kan worden getoetst of het bureau heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan.

Waarneembare asbestbronnen

Het Type A-onderzoek is gericht op het inventariseren van asbestbronnen die direct (of na licht destructief onderzoek) waarneembaar zijn. Betekent dat dan dat iedere ‘vrij toegankelijke’ asbestbron ook daadwerkelijk waargenomen dient te worden?

Het Hof lijkt te oordelen van niet: aan het slot van r.o. 3.5.4 merkt hij op dat, hoewel Search heeft gerapporteerd dat op de aan haar verstrekte foto’s asbesthoudende stortstroken waarneembaar zijn, zulks de mogelijkheid openlaat dat deze voor het asbestinventarisatiebureau niet waarneembaar waren op de plaatsen waar zij steekproefsgewijs de aanwezigheid van asbesthoudende stortstroken controleerde.

Overigens ging de Rechtbank Amsterdam in eerste aanleg nog een stapje verder, zie r.o. 4.7: de Rechtbank overweegt dat het bureau gemotiveerd heeft gesteld dat de betreffende stortstroken niet eenvoudig zijn te herkennen, zodat zelfs indien zou komen vast te staan dat het bureau die stroken bij de steekproefsgewijze inspectie over het hoofd heeft gezien, zonder nadere toelichting nog niet is gezegd dat het bureau daardoor onvoldoende zorgvuldig is geweest.

Gegeven dat op grond van de SC-540 alleen asbestverdachte materialen bemonsterd dienen te worden, is dat een op zichzelf begrijpelijke overweging; zou het bureau de stortstroken wel hebben moeten zien, dan is dat alleen relevant als het bureau deze vervolgens ook had moeten bemonsteren.

Deze overweging komt in het arrest van het Hof evenwel niet terug.

Steekproefsgewijs inspecteren toegestaan?

In r.o. 3.5.4 oordeelt het Hof dat Search weliswaar heeft gesteld dat het steekproefsgewijs openen van plafondplaten niet conform de SC-540 is, maar dat die stelling bij gebrek aan nadere onderbouwing moet worden gepasseerd omdat niet is toegelicht waar dat in de SC-540 is vermeld of waarom daaruit zou volgen dat een Type A-onderzoek in een geval als het onderhavige vereist dat systeemplafonds integraal dienen te worden geopend. Dat had volgens het Hof op de weg van de koper gelegen, nu niet zonder meer voor de hand ligt dat een dergelijk vergaande eis wordt gesteld.

De Rechtbank Amsterdam heeft in eerste aanleg (zie r.o. 4.8) daarnaast expliciet aangeknoopt bij het honorarium van EUR 3.640,-- dat het asbestinventarisatiebureau voor het onderzoek ontving. Volgens de Rechtbank had de koper gelet op dat beperkte honorarium moeten begrijpen dat in redelijkheid niet van het bureau kon worden gevergd dat zij boven alle plafondplaten zou kijken; een redelijke uitleg van de opdracht brengt mee dat het bureau met steekproefsgewijs onderzoek mocht volstaan.

Aansprakelijkheid als niet voldaan is aan SC-540?

Van belang is verder dat het Hof overweegt dat zelfs als zou komen vast te staan dat het asbestinventarisatiebureau niet geheel aan de SC-540 zou hebben voldaan, dat op zichzelf niet uitsluit dat haar onderzoek voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Volgens het Hof moet ook de koper die mening zijn toegedaan, aangezien hij had aangevoerd dat het bureau in zijn rapport had kunnen vermelden dat achter de systeemplafonds slechts steekproefsgewijs onderzoek is verricht.

Slotopmerkingen

In mijn praktijk kom ik vorderingen van teleurgestelde opdrachtgevers op asbestinventarisatiebureaus vaker tegen. Ik veroorloof mij los van de besproken casus enkele algemene slotopmerkingen.

Honorariumbeperking en sowiesokosten

Asbestinventarisatiebureaus bedienen zich veelal van in de bouw gebruikelijke algemene voorwaarden zoals de DNR. Als de toepasselijkheid daarvan komt vast te staan, kunnen zij zich in beginsel beroepen op de beperking van aansprakelijkheid tot het honorarium dat zij voor de betreffende asbestinventarisatie hebben ontvangen. In de praktijk blijft dat vaak onder de EUR 10.000,--.

Weliswaar is dan de standaardreactie van de benadeelde dat het beroep van het bureau op de exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Gelet op het feit dat sprake is van een inspanningsverbintenis en het vrijwel nooit zal voorkomen dat een inventariseerder een asbestbron opzettelijk of grof onzorgvuldig heeft gemist, is de kans dat de exoneratie standhoudt, echter groot te noemen.

Voorts wijs ik erop dat de extra saneringskosten voor de opdrachtgever (of andere direct bij de asbestinventarisatie betrokkenen) geen schade opleveren; het betreffen kosten die hij sowieso had moeten maken, ook als het asbestinventarisatiebureau de betreffende asbestbron wel tijdig had opgemerkt.

Dat geldt echter niet voor de contaminatieschade: als de gemiste asbest wel tijdig zou zijn gesignaleerd, zou er een sanering hebben plaatsgevonden voordat de asbestdeeltjes door de ruimtes zouden zijn verspreid. Die schade kan overigens aardig in de papieren lopen (maar ook dan kan een exoneratie ertoe leiden dat slechts het honorarium op het asbestinventarisatiebureau kan worden verhaald).

Ingrediënten voor een geslaagde inventarisatie

In de praktijk blijkt dat het ondoenlijk is om een object integraal op de aanwezigheid van asbestbronnen te onderzoeken tegen een acceptabel honorarium. De vraag is bovendien of dat wel noodzakelijk en wenselijk is. Het systeem van  onderzoek biedt voldoende waarborgen om zo veel mogelijk duidelijkheid vooraf te krijgen over aanwezige asbestbronnen.

De ingrediënten voor een geslaagde inventarisatie zijn:

  1. Uitgebreide informatievoorziening door de opdrachtgever: niet alleen het ter beschikking stellen van de bouwtekeningen, maar ook van feitelijke informatie door bijvoorbeeld de medewerker van de technische dienst die het gebouw vaak op zijn duimpje kent en veel weet (of te weten kan komen) over verbouwingen et cetera;

  2. Een gedegen deskresearch: interviews met betrokkenen en het bestuderen van bouwtekeningen die vaak informatie over toegepaste asbesthoudende materialen bevatten. Overigens dient het bureau bedacht te zijn op tussentijdse aanpassingen en renovaties van het betreffende object;

  3. Een visuele inspectie na het deskresearch door de Deskundig Inventariseerder Asbest die over de juiste opleiding, kennis en ervaring beschikt;

  4. Een helder rapport met uitleg over wat er is onderzocht en welke asbestbronnen er zijn aangetroffen;

  5. Verwachtingenmanagement aan de zijde van de opdrachtgever: door de opzet van het onderzoek kan het nu eenmaal voorkomen dat een asbestbron wordt gemist.


Dat laatste is in mijn ogen essentieel en het ontbreken daarvan vaak de oorzaak van een gerechtelijke procedure: de opdrachtgever had verwacht dat hij na de inventarisatie niet meer met onvoorzien asbest zou worden geconfronteerd, maar wordt in plaats daarvan geconfronteerd met extra kosten die hij niet vooraf had ingecalculeerd. Als hem vooraf goed wordt uitgelegd waaruit een asbestinventarisatie bestaat en wat hij voor de opdrachtsom kan verwachten, kan hij ofwel de opdrachtsom verhogen, ofwel bewust het risico aanvaarden dat er onvoorzien asbest zal worden aangetroffen.

Tegelijkertijd is het natuurlijk ook zo dat de schade (c.q. sowiesokosten) voor de opdrachtgever vaak snel in de papieren loopt omdat asbestsanering nu eenmaal kostbaar is. Ondanks een goed verwachtingenmanagement en ondanks een gebruikelijke exoneratie tot het veelal beperkte honorarium van het asbestinventarisatiebureaus zullen procedures wel nooit helemaal uit te sluiten zijn.

Nieuwe SC-540 in de maak

Tot slot merk ik op dat hard wordt gewerkt aan een nieuwe SC-540, maar dat nog niet bekend is wanneer die precies in werking zal treden.