1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Hoge Raad licht definitie van ‘bewaarneming’ nader toe

Hoge Raad licht definitie van ‘bewaarneming’ nader toe

In ‘wanprestatiezaken’ speelt geregeld de vraag welk etiket op de door partijen gesloten overeenkomst moet worden geplakt. De kwalificatie van de overeenkomst kan immers medebepalend zijn voor de vraag of een partij naar behoren heeft gepresteerd. Een overeenkomst die in dergelijke discussies – met name bij brand- en diefstalschades – vaak de revue passeert, is bewaarneming in de zin van artikel 7:600 BW. In een recent arrest heeft de Hoge Raad zijn licht laten schijnen over de precieze defin...
Leestijd 
Auteur artikel Pieter Bloemendal
Gepubliceerd 23 juli 2015
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In ‘wanprestatiezaken’ speelt geregeld de vraag welk etiket op de door partijen gesloten overeenkomst moet worden geplakt. De kwalificatie van de overeenkomst kan immers medebepalend zijn voor de vraag of een partij naar behoren heeft gepresteerd. Een overeenkomst die in dergelijke discussies – met name bij brand- en diefstalschades – vaak de revue passeert, is bewaarneming in de zin van artikel 7:600 BW. In een recent arrest heeft de Hoge Raad zijn licht laten schijnen over de precieze definitie van deze overeenkomst.

Bewaarneming in het kort
Artikel 7:600 BW definieert bewaarneming als “de overeenkomst waarbij de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover de andere partij, de bewaargever, verbindt, een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt of zal toevertrouwen, te bewaren en terug te geven”.

Naast deze definitie, bevat de wet ook een aantal bepalingen over de verplichtingen van zowel de bewaargever als de bewaarnemer.

Zo volgt uit artikel 7:601 BW dat de bewaargever verplicht is om een professionele bewaarnemer loon te betalen, ook als partijen daarover geen afspraken hebben gemaakt. Daarin kan voor de bewaarnemer dus een belang liggen om te betogen dat de overeenkomst moet worden gekwalificeerd als bewaarneming.

Ook de bewaargever kan belang hebben bij dat betoog, bijvoorbeeld als de bewaarnemer de in bewaring gegeven zaak beschadigd (door brand of anderszins) teruggeeft of in het geheel niet teruggeeft (denk aan diefstal). Artikel 7:602 BW bepaalt dat de bewaarnemer bij de bewaring “de zorg van een goed bewaarnemer” in acht moet nemen. Doet hij dat niet, dan is hij (in beginsel) aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.

NB Door bewaargevers wordt met enige regelmaat betoogd dat het enkele feit dat de bewaarnemer de zaak niet in haar oorspronkelijke toestand heeft teruggegeven tot aansprakelijkheid van de bewaarnemer zou leiden.
Volgens hen zou op bewaarnemers dus een resultaatsverplichting rusten, hetgeen zij afleiden uit artikel 7:605 lid 4 BW, waarin is bepaald dat de bewaargever gehouden is “de zaak terug te geven in de staat waarin hij haar heeft ontvangen”.
In de rechtspraak wordt die opvatting echter geregeld verworpen (zie bijvoorbeeld het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2007 en het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 16 november 2011); doorslaggevend is steeds of de bewaarnemer voldoende zorg heeft betracht.


De definitie van bewaarneming nader beschouwd
Uit de hiervoor geciteerde definitie van bewaarneming valt een drietal voorwaarden te destilleren, waaraan ten minste moet zijn voldaan wil sprake zijn van bewaarneming: (1) er moet sprake zijn van een zaak, (2) de ene partij moet deze zaak toevertrouwen aan de andere partij en (3) de andere partij moet de zaak bewaren en teruggeven.

Afhankelijk van de concrete omstandigheden, kan in elk van deze voorwaarden wel een grond voor discussie worden gevonden. In een recent arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 stond de vraag centraal wanneer aan de tweede voorwaarde is voldaan, dus wanneer kan worden gesproken van het toevertrouwen van een zaak aan een ander.

Het onderliggende geschil
Aanleiding van de procedure was een geschil tussen de bouwer van een motorschip, Altena, en haar opdrachtgever, Searocco Yachts. Op enig moment na oplevering aan Searocco Yachts, kwamen partijen overeen dat Altena zou proberen het schip vanuit haar haven te verkopen en dat Altena bij verkoop een bonus zou ontvangen. Daarnaast spraken partijen af dat Altena het schip tot aan de verkoop kosteloos mocht gebruiken voor beurzen en promotiedoeleinden.

Altena is er uiteindelijk niet in geslaagd om het schip te verkopen en heeft, na een – voor dit artikel verder niet relevant – incident op een beurs, de overeenkomst met Searocco Yachts beëindigd. Altena heeft vervolgens aanspraak gemaakt op vergoeding van (onder andere) stallings- en onderhoudskosten over de periode dat zij het schip onder zich heeft gehad. Searocco Yachts heeft echter geweigerd de factuur van Altena te betalen, waarna Altena een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt.

Standpunten van partijen
Altena beriep zich er in die procedure op dat zij als professioneel bewaarnemer, hoewel partijen daarover geen afspraken hadden gemaakt, recht heeft op betaling van een redelijk loon (artikel 7:601 BW).

Searocco Yachts verweerde zich met de stelling dat helemaal geen sprake was van bewaarneming, omdat daarvoor vereist is dat de bewaargever de zaak aan de bewaarnemer toevertrouwt, hetgeen inhoudt dat de bewaarnemer zich over de hem toevertrouwde zaak ontfermt in het belang van de bewaargever. Nu het schip bij Altena is gestald met de bedoeling dat zij het kosteloos ter beschikking kreeg voor beurzen en promotiedoeleinden, is dat in haar belang geschied, aldus Searocco Yachts.

Zowel de rechtbank in eerste aanleg, als het hof in hoger beroep, stelden Altena in het gelijk. Het hof achtte voldoende dat het schip ten minste mede in het belang van Searocco Yachts bij Altena was gestald, te weten ten behoeve van de verkoop van het schip. Searocco Yachts ging daarop in cassatie.

De Hoge Raad aan het woord
In cassatie stelt de Hoge Raad voorop dat Searocco Yachts terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat bewaarneming geschiedt in het belang van de bewaargever. Het enkele feit dat daarnaast ook het belang van de bewaarnemer wordt gediend, sluit volgens de Hoge Raad echter niet uit dat sprake is van bewaarneming. Ter onderbouwing overweegt de Hoge Raad:

Dat volgt mede uit art. 7:603 lid 1 BW, dat immers – naast het geval dat gebruik van de zaak door de bewaarnemer nodig is om de zaak in goede staat te houden of te brengen – de mogelijkheid erkent dat de bewaargever toestemming geeft voor gebruik van de zaak door de bewaarnemer. Aan die mogelijkheid is niet de restrictie verbonden dat het toegestane gebruik slechts het belang van de bewaargever mag dienen.

Een ander argument ziet de Hoge Raad in de regels van samenloop, op grond waarvan op een overeenkomst die voldoet aan de omschrijving van twee of meer overeenkomsten, in beginsel de voor elk van die overeenkomsten gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing zijn (artikel 6:215 BW). Als voorbeeld noemt de Hoge Raad “een overeenkomst die zowel voldoet aan de omschrijving van bewaarneming (met als kenmerk dat deze geschiedt in het belang van de bewaargever) als (…) aan die van bruikleen (waarbij de bruiklener de zaak, binnen de grenzen van art. 7A:1781 BW, in zijn eigen belang mag gebruiken)”.

De Hoge Raad vervolgt met de overweging dat de vraag of in een concreet geval sprake is van bewaarneming – het is al meer dan dertig jaar vaste jurisprudentie – moet worden beoordeeld aan de hand van de Haviltexmaatstaf, waarbij de bedoeling van partijen vooropstaat.

Volgens de Hoge Raad heeft het hof een en ander niet miskend en heeft het hof zijn oordeel bovendien voldoende gemotiveerd. Ook in cassatie heeft Searocco Yachts dus niet aan betaling van de facturen kunnen ontkomen.

Auteur: mr. P.E. (Pieter) Bloemendal