1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Hoge Raad: volledige zekerheid over brandoorzaak niet vereist voor aansprakelijkheid

Hoge Raad: volledige zekerheid over brandoorzaak niet vereist voor aansprakelijkheid

Het komt geregeld voor dat verhaal van brandschade strandt op onduidelijkheid over de brandoorzaak. Het causaal verband tussen de fout en de schade kan dan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. In een arrest van 14 juli 2017 maakt de Hoge Raad echter duidelijk dat 'voldoende zekerheid' niet gelijkstaat aan 'absolute zekerheid'.
Leestijd 
Auteur artikel Pieter Bloemendal
Gepubliceerd 24 juli 2017
Laatst gewijzigd 28 oktober 2019

Het komt geregeld voor dat verhaal van brandschade strandt op onduidelijkheid over de brandoorzaak. Het causaal verband tussen de fout en de schade kan dan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. In een arrest van 14 juli 2017 maakt de Hoge Raad echter duidelijk dat 'voldoende zekerheid' niet gelijkstaat aan 'absolute zekerheid'.

Onderliggende zaak
De onderliggende zaak behelst een geschil tussen een verhuurder en een huurder van een woning. Op 28 november 2007 is deze woning door brand verloren gegaan. De brandverzekeraar van de verhuurder heeft de schade gedeeltelijk vergoed. De verhuurder wil de niet-gedekte schade verhalen op de huurder, die de woning direct voorafgaand aan de brand onbeheerd heeft achtergelaten terwijl er pannen op het vuur stonden. Dat zou volgens de verhuurder de oorzaak van de brand zijn en jegens hem een onrechtmatige daad opleveren.

Een technisch onderzoeker van de brandverzekeraar (A) heeft enkele dagen na de brand een bezoek gebracht aan de locatie en geconcludeerd dat de brand in de keuken is ontstaan, waar hoogstwaarschijnlijk een vlam in de pan is geslagen, waarna de gordijnen in brand zijn geraakt.

Ook de AVP-verzekeraar van de huurder heeft onderzoek laten doen naar de brandoorzaak, zowel door een schade-expert (B) als door een technisch expert (C). Beide experts hebben geconcludeerd dat de oorzaak van de brand niet meer kan worden achterhaald en dat meerdere oorzaken mogelijk zijn. C noemt als alternatieven onder meer mankementen in een gevelkachel, de elektrische installatie, de daarop aangesloten stroomverbruikers, het gastoestel en de afzuigkap.

De huurder heeft aansprakelijkheid afgewezen, waarna de verhuurder een procedure is gestart bij de rechtbank Breda. Hoewel partijen over meer geschilpunten hebben gedebatteerd, beperk ik mij in dit artikel tot de causaliteitsvraag (de brandoorzaak).

Procedureverloop in feitelijke instanties
In haar (niet-gepubliceerde) eindvonnis heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat de huurder uit de woning is vertrokken nadat zij drie pannen met eten op het vuur had gezet en dat de brand in één van die pannen is ontstaan. In het verlengde daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat de brand het gevolg is van onrechtmatig handelen van de huurder en de vordering van de verhuurder (grotendeels) toegewezen.

De huurder is daarop in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

In een eerste tussenarrest heeft het hof, net als de rechtbank, aangenomen dat de huurder het gas niet had uitgedraaid toen zij de woning verliet. Het hof neemt echter niet aan dat er op dat moment drie pannen op het vuur stonden. Het hof gaat ervan uit “dat er in ieder geval een pan met aardappelen op het fornuis heeft gestaan en daarnaast mogelijk een pan met groenten, terwijl niet uitgesloten is dat er daarnaast nog een pan was met onbekende inhoud”. Juist die derde pan, waarvan de verhuurder had gesuggereerd dat dit een pan met vlees zou zijn geweest, krijgt in het vervolg van de procedure een centrale rol.

Anders dan de rechtbank, acht het hof zich zonder onderzoek niet in staat de brandoorzaak te beoordelen. In een tweede tussenarrest schakelt het hof daarom een deskundige in, die de vraag moet beantwoorden of op basis van de beschikbare verklaringen, rapporten en foto’s met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de brand is veroorzaakt door het gedrag van de huurder.

Blijkens een derde tussenarrest, gaat de deskundige er, net als de rechtbank en anders dan het hof, van uit dat er drie pannen op het vuur stonden, waaronder een “pan met vlees met jus/vet/olie”. De deskundige acht het – hoewel een andere oorzaak volgens hem niet geheel is uitgesloten – het meest aannemelijk dat de vlam in die pan is geslagen. Hij baseert dat op verklaringen waaruit blijkt dat de brand is ontstaan in de keuken en dat na de brand drie gaskranen van de gaskookplaat in geopende stand zijn aangetroffen. Volgens de deskundige rechtvaardigt dat de conclusie dat er drie pannen met “aardappelen, vlees en groente” op het vuur stonden.

Het hof neemt de conclusies van de deskundige echter niet over. Het hof ziet geen reden om terug te komen op zijn eerdere oordeel dat niet vaststaat dat er voorafgaand aan de brand een pan met vlees op het vuur stond. De reden is dat de deskundige zijn oordeel uitsluitend heeft gebaseerd op gezichtspunten die het hof reeds had meegewogen. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de oorzaak van de brand – volgens de deskundige de pan met vlees – niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld en aansprakelijkheid van de huurder dus niet is komen vast te staan.

Bij eindarrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank Breda vervolgens vernietigd en de vorderingen van de verhuurder (alsnog) afgewezen

Conclusie A-G De Bock
De verhuurder laat het er niet bij zitten en stelt cassatieberoep in.

Het woord is dan eerst aan A-G De Bock, die in haar conclusie de motivering van het hof analyseert. De A-G concludeert dat het hof de causaliteitsvraag kennelijk heeft versmald tot de vraag of met voldoende zekerheid kan worden geoordeeld dat het droogkoken van de pan met aardappelen – de enige pan waarvan volgens het hof zeker was dat deze op het vuur stond – de brandoorzaak is. De A-G is van mening dat dit een te enge benadering is, nu vaststaat dat de brand in de keuken is ontstaan en daar drie van de vier gaspitten hebben opengestaan, de deskundige een vlam in de pan wél een aannemelijke brandoorzaak acht en uit zijn rapport geen andere mogelijke schadeoorzaken blijken, zoals eerder door technisch expert C was gesuggereerd.

De A-G acht het in dat licht onbegrijpelijk dat het hof de bevindingen van de deskundige niet heeft overgenomen en voegt daaraan toe:

2.16 Voor zover uit de arresten van het hof zou moeten worden afgeleid dat het hof ervan uit is gegaan dat de op [de verhuurder] rustende bewijslast met betrekking tot het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van [de huurder] en de brand meebrengt dat precies moet worden vastgesteld hoe de brand zich in de keuken heeft ontwikkeld, berust dit oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Voldoende is immers dat in voldoende mate komt vast te staan dat de brand in de keuken het gevolg is geweest van het onrechtmatig handelen van [de huurder].

Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad blijkt die visie te delen. In een beknopt arrest van 14 juli 2017 oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk is, “nu uit die omstandigheden zonder meer kan [onderstreping auteur] volgen dat de brand is veroorzaakt doordat de vlam is geslagen in een pan met brandbaar materiaal en het hof niet in de motivering van zijn oordeel heeft betrokken hoe waarschijnlijk het is dat de brand door een andere oorzaak is ontstaan”. De Hoge Raad gaat dan ook over tot vernietiging van het arrest en verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die het causaal verband opnieuw zal moeten beoordelen.

Praktische relevantie
Het is verleidelijk om in een arrest van de Hoge Raad algemene rechtsregels te lezen. Voorzichtigheid is echter op zijn plaats, zeker wanneer – zoals in dit geval – op grond van een motiveringsgebrek is gecasseerd. Het blijft immers een specifieke casus waarover de Hoge Raad heeft beslist. Toch lijkt er in dit geval, zowel bij de A-G als bij de Hoge Raad, een algemenere lijn te ontdekken.

Bekend was al dat:

  • op grond van de hoofdregel uit art. 150 Rv in beginsel op de schadelijdende partij de bewijslast rust van het causaal verband (in de zin van: condicio-sine-qua-nonverband);

en dat:

  • om causaal verband te kunnen aannemen daarover voldoende zekerheid moet bestaan, maar absolute zekerheid niet vereist is (in de literatuur wordt wel gesproken over: “een redelijke mate van waarschijnlijkheid”).

Uit dit arrest lijkt te volgen dat:

  • indien de (vaststaande) feiten en omstandigheden wijzen in de richting van een bepaalde schadeoorzaak, terwijl voldoende concrete aanwijzingen voor een andere schadeoorzaak ontbreken, niet – of in elk geval niet zonder nadere motivering – kan worden geoordeeld dat causaal verband niet is komen vast te staan.

Auteur: mr. P.E. (Pieter) Bloemendal