1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Opdrachtgever is ex artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk voor beenletsel van een ZZP’er

Opdrachtgever is ex artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk voor beenletsel van een ZZP’er

Op 16 april 2013 (LJN BZ8300) heeft het hof Den Bosch arrest gewezen: het vervolg op het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2012, LJN BV0616. Volledigheidshalve zullen beide arresten in dit artikel aan bod komen.HR 23 maart 2012, LJN BV0616 Dit arrest ging over de het toepassingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW.Eiser tot cassatie in deze zaak (hierna: ‘de ZZP’er) heeft een eenmanszaak. Hij maakt in opdracht staalconstructies en machines en verricht verder revisies en reparaties aan machine...
Leestijd 
Auteur artikel Sanne Rutten (uit dienst)
Gepubliceerd 29 april 2013
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 16 april 2013 (LJN BZ8300) heeft het hof Den Bosch arrest gewezen: het vervolg op het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2012, LJN BV0616. Volledigheidshalve zullen beide arresten in dit artikel aan bod komen.

HR 23 maart 2012, LJN BV0616 

Dit arrest ging over de het toepassingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW.

Eiser tot cassatie in deze zaak (hierna: ‘de ZZP’er) heeft een eenmanszaak. Hij maakt in opdracht staalconstructies en machines en verricht verder revisies en reparaties aan machines. Eind 2004/begin 2005 heeft de ZZP’er op basis van een overeenkomst van aanneming van werk met verweerster in cassatie Allspan, in het bedrijf van (het aan Allspan gelieerde) Royalspan reparatiewerkzaamheden verricht aan een vezelverwerkingsmachine. In de uitoefening van deze werkzaamheden is de ZZP’er een ernstig ongeval overkomen. Als gevolg daarvan is zijn rechterbeen boven de knie geamputeerd. De ZZP’er spreekt Allspan aan tot vergoeding van de schade die hij door het ongeval heeft geleden.

In deze kwestie speelde met name de vraag of artikel 7:658 lid 4 BW van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de ZZP’er en Allspann. De Hoge Raad heeft in dit arrest duidelijkheid verschaft over een tweetal punten, te weten: 1) kan een ZZP’er worden aangemerkt als ‘een persoon’ in de zin van artikel 7:658 lid 4 BW en 2) hebben de werkzaamheden plaatsgevonden ‘in de uitoefening van het beroep of bedrijf’ van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht?

Het criterium: ‘een persoon’

Een ZZP’er kan onder het bereik van artikel 7:658 lid 4 BW vallen. Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis komt de Hoge Raad tot het oordeel dat artikel 7:658 lid 4 BW zich voor toepassing leent indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht voor de zorg van zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is hangt af van de omstandigheden van het geval en de mate waarin de werkgever al dan niet door middel van hulppersonen invloed heeft gehad op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden heeft verricht.

Het criterium: ‘in de uitoefening van het beroep of bedrijf’

Ten zien van het criterium dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden ‘in de uitoefening van het beroep of bedrijf’, overweegt de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.6.3 dat de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 BW niet beperkt is tot werkzaamheden die tot het wezen van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de desbetreffende opdrachtgever kunnen worden gerekend of normaal gesproken in het verlengde daarvan liggen. Gelet op het beschermingskarakter van voornoemd artikel kunnen daaronder ook werkzaamheden vallen die feitelijk tot de beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Dit zal aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden.

Zowel de rechtbank als het hof waren van oordeel dat niet was voldaan aan de eis dat de werkzaamheden van de ZZP’er zijn verricht ‘in het beroep of bedrijf’ van Allspann. Het oordeel van het hof bij het tweede criterium acht de Hoge Raad niet juist en uiteindelijk vernietigd de Hoge Raad het arrest en verwijst de zaak naar het hof Den Bosch.

Hof Den Bosch 16 april 2013, LJN BZ8300

Het hof Den Bosch heeft de opdracht meegekregen om op grond van de door de Hoge Raad gegeven uitgangspunten te oordelen of de werkzaamheden in de uitoefening van het bedrijf van de opdrachtgever hebben plaatsgevonden en voorts of de opdrachtnemer voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk was van de opdrachtgever.

In lijn der verwachting oordeelt het hof dat Allspan op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is. In rechtsoverweging 4.5.5 komt het hof tot het oordeel dat de werkzaamheden die door de ZZP’er bij Allspan zijn uitgevoerd feitelijk tot de bedrijfsuitoefening van Allspan behoorden:

“Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat voldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan die de conclusie kunnen dragen dat Allspan niet alleen binnen haar eigen organisatie, maar ook bij andere daaraan gelieerde ondernemingen met enige regelmaat voor reparaties en revisies van vezelverwerkingsmachines zorgde alsmede dat de technische kennis daarvoor ook bij Allspan aanwezig was in de persoon van [enig bestuurder van Allspan] in de hierboven beschreven zin. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de door [appellant] bij Royalspan uitgevoerde werkzaamheden feitelijk tot de bedrijfsuitoefening van Allspan behoorden, zodat wordt geoordeeld dat in het onderhavige geval aan dat vereiste van artikel 7:658 lid 4 BW is voldaan.”

Dan komt het hof toe aan de vraag of de ZZP’er voor de zorg van zijn veiligheid (mede) afhankelijk was van Allspan als door de Hoge Raad in (rechtsoverweging 3.6.2 van) zijn arrest van 23 maart 2012 bedoeld. Het hof vindt van wel:

“Het hof is op grond van geschetste situatie bij Royalspan waarbij werd gewerkt met machines gericht op het versnipperen van hout e.d. van oordeel dat sprake was van werkzaamheden die naar hun aard aanzienlijke risico’s met zich mee konden brengen, dat Allspan die risico’s kende althans behoorde te kennen alsmede dat Allspan gelet op de rol die zij vervulde bij het opdragen en uitvoeren van de werkzaamheden in aanzienlijke mate invloed kon uitoefenen op de werkomstandigheden. Gelet daarop is het hof van oordeel dat [appellant] voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk was van Allspan zodat [appellant] als “een persoon” in de zin van artikel 7:658 lid 4 BW kan worden aangeduid in de door de Hoge Raad bedoelde zin.”

Vervolgens beantwoord het hof de vraag of Allspan zijn zorgplicht tegenover de ZZP’er heeft geschonden. Het hof beantwoord deze vraag bevestigend (rechtsoverweging 4.7 t/m 4.7.3). Naar het oordeel van het hof heeft Allspan onvoldoende gesteld om te onderbouwen dat zij al hetgeen heeft gedaan daartoe redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden. Allspan heeft enkel gesteld dat een hek was geplaatst5 op de machine alsmede dat een waarschuwing op de breekplaat was aangebracht. Door Allspan was bijvoorbeeld niet gesteld dat zij maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat de waarschuwing op de braakplaten zichtbaar bleef

Tot slot oordeelt het hof dat geen sprake is van opzet en/of roekeloosheid aan de zijde van de ZZP’er (rechtsoverweging 4.7.4) zodat Allspan op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor de door de ZZP’er geleden schade.