1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Bank verplicht om aanvullende financiering te verstrekken?

Bank verplicht om aanvullende financiering te verstrekken?

Banken bedingen in hun overeenkomsten de bevoegdheid om de kredietovereenkomst in bepaalde gevallen te mogen opzeggen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de kredietnemer niet (tijdig) aan zijn verplichtingen jegens de bank voldoet. Omdat veel kredietnemers afhankelijk zijn van bancaire financiering en de opzegging niet zelden tot een faillissement leidt, mag de bank niet te lichtvaardig van haar bevoegdheid tot opzegging gebruik maken. De bank kan het krediet niet rechtsgeldig opzeggen, wa...
Leestijd 
Auteur artikel Alexandra Slaski (uit dienst)
Gepubliceerd 17 augustus 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Banken bedingen in hun overeenkomsten de bevoegdheid om de kredietovereenkomst in bepaalde gevallen te mogen opzeggen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de kredietnemer niet (tijdig) aan zijn verplichtingen jegens de bank voldoet. Omdat veel kredietnemers afhankelijk zijn van bancaire financiering en de opzegging niet zelden tot een faillissement leidt, mag de bank niet te lichtvaardig van haar bevoegdheid tot opzegging gebruik maken. De bank kan het krediet niet rechtsgeldig opzeggen, wanneer die opzegging, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Een niet rechtsgeldige opzegging zal ertoe leiden dat de bank tekortschiet in de nakoming van de op haar rustende verbintenissen en in beginsel gehouden zal zijn de daarmee samenhangende schade van de kredietnemer te vergoeden. Het niet verstrekken van (een deel van) het krediet door opschorting van de verplichtingen, kan in dit verband met opzegging gelijk worden gesteld, aangezien de gevolgen vrijwel dezelfde zijn. Ook bij het gebruik maken van deze bevoegdheid dient de bank terughoudendheid te betrachten.

Hof Den Haag 15 augustus 2017
In zijn arrest van 15 augustus 2017 heeft het hof Den Haag over een dergelijke kwestie geoordeeld. Het ging in die zaak – samengevat – om de beantwoording van de vraag of de bank (NIBC) mocht weigeren een deel van het overeengekomen krediet aan de kredietnemer te verstrekken. Niet lang na die weigering is de kredietnemer failliet gegaan.

Het hof stelt voorop dat de bank op grond van de overeenkomst niet gehouden was tot betaling van de tranche over te gaan, omdat niet aan de in de overeenkomst opgenomen voorwaarden was voldaan. Dan vervolgt het hof dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de bank toch gehouden zou zijn de laatste tranche ter beschikking te stellen. Dat kan alleen in bijzondere omstandigheden worden aangenomen, bijvoorbeeld wanneer men verwachtte dat de verstrekking van de tranche voldoende zou zijn om de kredietnemer definitief te redden. Onder ‘definitief redden’ verstaat het hof dat een succesvolle herstructurering kon plaatsvinden waarvoor niet nogmaals aanvullende financiering nodig was. Bij de beoordeling of die verplichting kan worden aangenomen zijn het antwoord op de vraag of de kredietnemer goede perspectieven had op herstel en of de bank voldoende zekerheden had, omstandigheden die een rol spelen, maar die niet zonder meer beslissend zijn.

De aandeelhouder van de kredietnemer meende dat een succesvolle herstructurering had kunnen plaatsvinden en heeft in dat kader verwezen naar 8 herstructureringsplannen. Al deze plannen worden door het hof om diverse redenen onuitvoerbaar geacht, aangezien die voorstellen geen herstructurering inhielden waarmee het voortbestaan van de kredietnemer ook op de lange termijn verzekerd zou zijn. Zo bestreken sommige plannen een te lange periode en boden anderen geen oplossing voor de volledige schuldenlast, doordat niet alle schuldeisers daaraan wilden meewerken.

Het hof oordeelt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat het niet verstrekken van de tranche naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De bank mocht dus weigeren om de derde tranche te verstrekken.

Uit het hier besproken arrest blijkt dat het antwoord op de vraag of de bank terecht heeft geweigerd het eerder toegezegde krediet te verstrekken, afhankelijk is van de bijzondere omstandigheden van het geval. Wel heeft het hof een vingerwijzing gegeven welke omstandigheden ertoe zouden kunnen leiden dat weigering niet is toegestaan.

Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel? Neem dan contact op met Alexandra Slaski op 026-353 83 10.