Bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch lag onlangs een situatie voor waarin een rechtspersoon “Totaal Techniek” werd bestuurd door enig aandeelhouder “Beheer B.V.” en Beheer B.V. op haar beurt werd bestuurd door enig aandeelhouder natuurlijk persoon “X”.
Ter uitvoering van een overeenkomst wordt “Y B.V.” ingeschakeld. Y B.V. verricht de overeengekomen werkzaamheden, maar haar facturen worden niet betaald.
Ter invordering van de haar toekomende bedragen schakelt Y B.V. een deurwaarder in die vervolgens een procedure start. Door Totaal Techniek wordt geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter een verstekvonnis wijst waarin Totaal Techniek wordt veroordeeld tot betaling. Totaal Techniek stelt geen verzet in tegen het verstekvonnis, als gevolg waarvan dit onherroepelijk wordt. Totaal Techniek laat desondanks na de facturen van Y B.V. te voldoen.
Procedure tegen (indirect) bestuurder X
Y B.V. laat het er niet bij zitten en start een nieuwe procedure, ditmaal tegen X als (indirect) bestuurder. Bij de rechtbank vordert Y B.V. dat de (indirect) bestuurder van Totaal Techniek wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag waartoe Totaal Techniek door de kantonrechter bij verstekvonnis is veroordeeld. De rechtbank wijst de vordering van Y B.V. af.
In hoger beroep ligt de vraag voor of X als (indirect) bestuurder van Totaal Techniek persoonlijk aansprakelijk is voor schade die Y B.V. lijdt, als gevolg van het niet voldoen door Totaal Techniek aan de betalingsverplichting die volgt uit het verstekvonnis.
Het hof herhaalt eerst het bekende uitgangspunt dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, in beginsel alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan ook grond zijn voor aansprakelijkheid van de bestuurder van die vennootschap.
Dat kan onder meer aan de orde zijn in een situatie als deze, waarin een bestuurder wordt verweten dat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap haar betalingsverplichting niet nakomt en de betrokken vordering onverhaalbaar blijft, waardoor de wederpartij schade lijdt. Of vervolgens sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder, hangt af van de vraag of aan hem hiervan persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
Persoonlijke aansprakelijkheid bestuurder en artikel 2:11 BW
Het gerechtshof beoordeelt de kwestie vervolgens aan de hand van artikel 2:11 BW.
Artikel 2:11 BW bepaalt:
“De aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon rust tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is.”
Hieruit volgt dat voor de vestiging van aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat de schuldeiser dient te stellen (en zo nodig dient te bewijzen) dat ook die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie ook het artikel dat mijn collega Daan Baas hierover schreef).
In dit geval resulteert dat in de volgende situatie: de aansprakelijkheid van Beheer B.V. als bestuurder van Totaal Techniek, rust tevens hoofdelijk op X (als bestuurder van Beheer B.V.).
Dit betekent echter niet dat X geen verweermogelijkheden meer ter beschikking staan. De bestuurder kan nog steeds aan aansprakelijkheid ontkomen door te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van de rechtsperspoon-bestuurder is gebaseerd.
Het gerechtshof overweegt hierover als volgt (r.o. 5.3.4):
“Een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder die uit hoofde van de wetsbepaling waaruit de aansprakelijkheid voortvloeit, een grond tot disculpatie heeft om de aanspraak af te weren, kan zich daarop beroepen, onafhankelijk van de rechtspersoon-bestuurder (Kamerstukken II 1983-1984, 16 631, nr. 6, p. 18 en nr. 9, p. 15-16). Of een wetsbepaling waaruit aansprakelijkheid voortvloeit, de mogelijkheid van disculpatie biedt, moet worden bepaald door uitleg van die bepaling. Artikel 2:11 BW is van toepassing in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet. Dat betekent dat via artikel 2:11 BW alle vormen van bestuurdersaansprakelijkheid die in Boek 2 BW zijn opgenomen ‘doorgeschakeld’ worden naar de rechtspersoon die optreedt als bestuurder van een andere rechtspersoon. […]”
In dit geval oordeelt het hof dat het in de praktijk uiteindelijk X is die als enige en direct bepaalt of wel of niet door Totaal Techniek betalingen worden verricht. Het geheel maakt dat het gerechtshof concludeert tot persoonlijke aansprakelijkheid van X:
- er is sprake van een welbewuste keuze om niet te betalen. X heeft aangegeven dat Totaal Techniek wel in staat is om te betalen (geen betalingsonmacht), maar dat niet doet omdat X zich niet kan verenigen met de uitkomst van het verstekvonnis (betalingsonwil);
- het verstekvonnis is onherroepelijk geworden aangezien daartegen geen rechtsmiddel is aangewend (het nalaten daarvan komt voor rekening en risico Totaal Techniek en dus (ook) voor rekening en risico van X); en
- X heeft verhaal door Y B.V. gefrustreerd, terwijl hij ermee bekend was dat Totaal Techniek op grond van het verstekvonnis gehouden was te betalen.
Naar het oordeel van het gerechtshof heeft X dan ook niet alleen bewerkstelligd dat Totaal Techniek haar betalingsverplichting tegenover Y B.V. niet nakomt, maar ook dat de vordering van Y B.V. onverhaalbaar blijft. Dit levert een persoonlijk ernstig verwijt op, als gevolg waarvan X persoonlijk aansprakelijk is voor de door Y B.V. geleden schade als gevolg van het niet betalen door Totaal Techniek.
Conclusie
In het geval een rechtspersoon (bij verstek) wordt veroordeeld tot betaling van een vordering en daartegen geen rechtsmiddel wordt aangewend, staat de gehoudenheid tot betaling door die rechtspersoon vast. Via de band van artikel 2:11 BW – waarin is bepaald dat aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder wordt doorgeschakeld – kan men vervolgens onder bepaalde omstandigheden bij de achterliggende (natuurlijk persoon) bestuurder terecht. Een (indirect) bestuurder die vervolgens wordt aangesproken tot betaling, kan zich dan niet met succes verweren met de stelling dat hij zich niet kan verenigen met het (verstek)vonnis. Eens te meer niet wanneer sprake is van betalingsonwil (in plaats van betalingsonmacht) en het frustreren van verhaal.