1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Hoge Raad: WAM-verzekeraars dragen geen ‘voorrisico’ op de dag van registratie in het RDW-register

Hoge Raad: WAM-verzekeraars dragen geen ‘voorrisico’ op de dag van registratie in het RDW-register

Met enige regelmaat gebeurt het dat iemand met een onverzekerd motorrijtuig een ongeval veroorzaakt en enkele uren later alsnog een verzekering aanvraagt. De verzekeraar, die niet weet van het ongeval, accepteert de aanvraag en laat de ingangsdatum van de verzekering – tevens datum van het ongeval – aantekenen in het RDW-register. Het ingangstijdstip kan daarin niet worden opgenomen. Het slachtoffer mag in beginsel vertrouwen op de juistheid van de RDW-registratie. Leidt dit ertoe dat de verz...
Leestijd 
Auteur artikel Pieter Bloemendal
Gepubliceerd 27 december 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Met enige regelmaat gebeurt het dat iemand met een onverzekerd motorrijtuig een ongeval veroorzaakt en enkele uren later alsnog een verzekering aanvraagt. De verzekeraar, die niet weet van het ongeval, accepteert de aanvraag en laat de ingangsdatum van de verzekering – tevens datum van het ongeval – aantekenen in het RDW-register. Het ingangstijdstip kan daarin niet worden opgenomen. Het slachtoffer mag in beginsel vertrouwen op de juistheid van de RDW-registratie. Leidt dit ertoe dat de verzekeraar voor de gehele eerste registratiedag, en dus ook voor het ongeval, dekking moet verlenen, of moet het slachtoffer zijn claim indienen bij het Waarborgfonds? De Hoge Raad kiest voor de tweede optie.

Achtergrond: het bijzondere regime uit de WAM
Op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (“WAM”) zijn bezitters en kentekenhouders in beginsel verplicht om voor elk motorrijtuig een verzekering af te sluiten (art. 2 lid 1 WAM). WAM-verzekeraars zijn op hun beurt verplicht om het sluiten van elke verzekering te melden bij de RDW (art. 13 lid 1 aanhef en onder a WAM), die deze meldingen aantekent in het RDW-register (art. 13 lid 2 WAM).

Bijzonder aan de WAM-verzekering is dat een verkeersslachtoffer een ‘eigen recht’ op schadevergoeding heeft (art. 6 WAM); hij is voor het indienen van zijn claim niet afhankelijk van de aansprakelijke partij, maar kan zijn schade rechtstreeks van diens WAM-verzekeraar vorderen. Het slachtoffer mag daarbij in beginsel vertrouwen op de juistheid van het RDW-register; de daarin geregistreerde verzekeraar kan niet aan het slachtoffer tegenwerpen dat hij niet de WAM-verzekeraar van het betreffende motorrijtuig is, tenzij hij aantoont dat de registratie ten onrechte is geschied (art. 13 lid 7 WAM). Het betreft dus een weerlegbaar bewijsvermoeden.

De WAM-verzekeraar kan bovendien geen uit de wet of de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende nietigheid, verweer of verval aan het slachtoffer tegenwerpen (art. 11 lid 1 WAM). Bevat de verzekeringsovereenkomst bijvoorbeeld een alcoholuitsluiting en heeft de verzekeringnemer onder invloed gereden, dan kan de verzekeraar dat dus wel aan de verzekeringnemer, maar niet aan het slachtoffer tegenwerpen. Het gevolg is dat de verzekeraar het slachtoffer schadeloos moet stellen en nog slechts kan proberen die uitkering op de verzekeringnemer te verhalen.

Zijn de bezitter en de kentekenhouder van een motorrijtuig hun verplichting tot verzekering niet nagekomen, dan kan het slachtoffer zijn recht op schadevergoeding geldend maken tegen het Waarborgfonds, een collectief waaraan alle WAM-verzekeraars een deel van de door hen geïncasseerde premies afdragen (art. 25 lid 1 aanhef en onder b WAM).

Ingangstijdstip niet geregistreerd: wie draagt het ‘voorrisico’?
Het RDW-register kent een belangrijke beperking: het is niet mogelijk om, naast de ingangsdatum, ook het ingangstijdstip van de verzekering te registeren.

Wanneer met het verzekerde motorrijtuig op de eerste registratiedag, maar vóór het tijdstip waarop de dekking daadwerkelijk is ingegaan, een ongeval is veroorzaakt, zal het slachtoffer zich daardoor in eerste instantie wenden tot de geregistreerde verzekeraar. Het slachtoffer kan uit het RDW-register immers niet afleiden dat de verzekering op het tijdstip van het ongeval nog geen dekking bood.

De verzekeraar, die het ongeval dat reeds had plaatsgevonden niet zal hebben willen verzekeren, zal het slachtoffer vervolgens willen doorverwijzen naar het Waarborgfonds. Kan dat, of moet de geregistreerde verzekeraar de schade van het slachtoffer op grond van diens ‘eigen recht’ vergoeden en draagt de verzekeraar dus in zoverre een ‘voorrisico’?

In een arrest van 22 december 2017 schept de Hoge Raad duidelijkheid.

Onderliggende casus
De zaak die voorlag draait om een ongeval dat op 11 juli 2013 omstreeks 12.55 uur had plaatsgevonden tussen een bromfietser en een minderjarige fietsster. De fietsster heeft bij dit ongeval ernstig letsel opgelopen.

De bromfiets was ten tijde van het ongeval niet WAM-verzekerd. De echtgenote van de bromfietser heeft op de dag van het ongeval om 20.06 uur alsnog via internet een WAM-verzekering aangevraagd. De verzekeraar heeft de bromfiets de volgende dag, op 12 juli 2013, in voorlopige dekking genomen. De verzekering bood dekking vanaf 11 juli 2013 om 20.06 uur. De verzekeraar heeft de verzekering met ingang van 11 juli 2013 – de datum van de aanvraag én het ongeval – laten aantekenen in het RDW-register.

Korte tijd later heeft de advocaat van het slachtoffer zich met een aansprakelijkstelling tot de verzekeraar gewend. Uit het RDW-register bleek immers dat de bromfiets daar op de dag van het ongeval verzekerd was. De verzekeraar deelde daarop mee dat de bromfiets ten tijde van het ongeval nog niet verzekerd was, en verwees de advocaat door naar het Waarborgfonds. Het Waarborgfonds liet op zijn beurt weten de zaak niet in behandeling te nemen, omdat de verzekeraar – vanwege de registratie per dag in het RDW-register – ook het ‘voorrisico’ tot 00.00 uur op de eerste registratiedag zou hebben meeverzekerd.

Om te voorkomen dat het slachtoffer van het kastje naar de muur zou worden gestuurd, heeft de verzekeraar de claim vervolgens alsnog (tegen cessie) in behandeling genomen en het Waarborgfonds in rechte betrokken, om zo een verklaring voor recht te krijgen dat niet de verzekeraar, maar het Waarborgfonds de schade van het slachtoffer moet dragen.

Feitelijke instanties
De verzekeraar voerde in de procedure het volgende betoog:

  • Primair is sprake van een ‘registratie ten onrechte’ in de zin art. 13 lid 7 WAM. Weliswaar is de registratie op zichzelf terecht geschied, maar niet voor zover deze de indruk wekt dat de verzekering al dekking bood op het moment van het ongeval.

  • Subsidiair geldt dat het ongeval bij het aangaan van de verzekering geen onzeker voorval was en dus buiten het kader van de verzekeringsovereenkomst valt (art. 7:925 lid 1 BW).


In een vonnis van 17 februari 2016 heeft de rechtbank Den Haag de verzekeraar op grond van het primaire argument in het gelijk gesteld. Voor een samenvatting van en toelichting op deze uitspraak verwijs ik graag naar een eerdere bijdrage van mijn hand.

Op dezelfde dag heeft de rechtbank in een vergelijkbare zaak een gelijkluidend oordeel gegeven. Het ging in die zaak om een verzekeringnemer die auto A had verzekerd, met onverzekerde auto B een kettingbotsing veroorzaakte en tien minuten later zijn WAM-verzekeraar belde om het verzekerde object te wijzigen van auto A naar auto B. De verzekeraar accepteerde deze wijziging en liet dit met ingang van de datum van het ongeval aantekenen in het RDW-register. De rechtbank oordeelde dat ook in dit geval het Waarborgfonds de schade van de slachtoffers moet dragen.

Het Waarborgfonds heeft in beide zaken hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Omdat het een rechtsvraag was die partijen verdeeld hield, zijn zij tijdens een comparitie na aanbrengen overeengekomen om hun standpunten door middel van een prejudiciële procedure voor te leggen aan de Hoge Raad. Met een arrest van 27 juni 2017 heeft het hof de prejudiciële vragen gesteld.

Conclusie A-G Valk
Het was vervolgens eerst aan Advocaat-Generaal Valk om de Hoge Raad hierover te adviseren. In een uitvoerig gemotiveerde conclusie van 3 november 2017 licht Valk toe dat en waarom hij het redelijk acht dat een schade als de onderhavige wordt gedragen door het collectief genaamd het Waarborgfonds, en niet door een achteraf en willekeurig gekozen, individuele verzekeraar.

De A-G kiest wel een andere route dan de verzekeraar én de rechtbank. Valk meent dat art. 13 lid 7 WAM überhaupt niet van toepassing is, omdat het RDW-register door het ontbreken van een ingangstijdstip niet uitwijst of de daarin geregistreerde verzekeraar op het moment van het ongeval reeds de WAM-verzekeraar van het motorrijtuig was. Het slachtoffer mag, met andere woorden, uit het RDW-register niet (zonder meer) afleiden dat de verzekeraar gedurende de gehele eerste registratiedag dekking heeft verleend. Aan de vraag of sprake is van een ‘registratie ten onrechte’ wordt bij die benadering niet toegekomen. De andersluidende benadering van de verzekeraar noemt Valk “geforceerd”.

Bij dit alles acht Valk van doorslaggevend belang dat de verzekeraar geen dekking heeft verleend met terugwerkende kracht tot een tijdstip gelegen voor het ongeval. Zou dat wel zijn gebeurd, dan zou het motorrijtuig ten tijde van het ongeval wél verzekerd zijn geweest. Dat het ongeval ten tijde van het sluiten van de verzekering reeds had plaatsgevonden, kan de verzekeraar op grond van art. 11 lid 1 WAM niet aan het slachtoffer tegenwerpen, aldus nog steeds Valk. Ter onderbouwing verwijst de A-G naar een arrest van 19 november 1999, waarin de Hoge Raad dit al had uitgemaakt. Dat op die zaak het oude verzekeringsrecht van toepassing was (waarin het ontbreken van onzekerheid nog kwalificeerde als nietigheid) en op de onderhavige zaak het nieuwe verzekeringsrecht (waarin dat niet meer het geval is), acht Valk (kennelijk) niet van belang.

Arrest Hoge Raad
Met het arrest van 22 december 2017 heeft de Hoge Raad de knoop definitief doorgehakt. In navolging van Valk, kiest ook de Hoge Raad de kant van de verzekeraar. De Hoge Raad volgt daarbij echter niet de redenering van Valk, maar de redenering van de verzekeraar en past dus art. 13 lid 7 WAM toe:

3.6 […] Daarbij wordt aangetekend dat een registratie als waarvan in de onderhavige zaken sprake is, gegeven de thans beperkte mogelijkheden van registratie als vermeld hiervoor in 3.1.4, in zoverre terecht is geschied, dat Bovemij en Reaal op de in het register vermelde dagen verzekeraars van de onderscheiden motorrijtuigen zijn geworden. Zij is onterecht geschied, voor zover uit de registratie zou worden afgeleid dat die verzekeraars die hoedanigheid gedurende die dagen vanaf 00:00 uur hebben bezeten.

De Hoge Raad volgt Valk wél in zijn uitleg van art. 11 lid 1 WAM:

3.7 Het antwoord op vraag IV volgt reeds uit hetgeen is beslist in HR 19 november 1999, vermeld hiervoor in 3.4.4. Indien het schadetoebrengende feit zich reeds heeft voorgedaan op het moment dat de verzekeringsovereenkomst tot stand komt, maar die overeenkomst wel dekking biedt voor de aan die totstandkoming voorafgaande periode waarin zich dat feit heeft voorgedaan, staat art. 11 lid 1 WAM eraan in de weg dat de verzekeraar de benadeelde tegenwerpt dat zich geen ‘onzeker voorval’ heeft voorgedaan.

De Hoge Raad benadrukt nog dat het slachtoffer van een en ander geen nadeel ondervindt. Indien de geregistreerde verzekeraar geen dekking hoeft te verlenen, kan het slachtoffer zijn schade immers verhalen op het Waarborgfonds. Art. 25 lid 4 WAM voorkomt bovendien dat het slachtoffer wordt belast met onzekerheid omtrent de vraag of de verzekeraar of het Waarborgfonds de aan te spreken partij is.

Afronding
Met het arrest van 22 december 2017 heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op vragen die het arrest van 19 november 1999 onbeantwoord liet. Thans is helder dat art. 13 lid 7 WAM en art. 11 lid 1 WAM als volgt moeten worden uitgelegd:

  • Het uitgangspunt is dat de geregistreerde verzekeraar jegens het slachtoffer voor de gehele eerste registratiedag dekking moet verlenen.

  • Dat is echter anders als de verzekeraar kan aantonen dat de dekking pas is ingegaan op een tijdstip gelegen na het ongeval.

  • De verzekeraar doet er daarom goed aan om bij acceptatie van de verzekering helder te communiceren én vast te leggen vanaf welk tijdstip de dekking is ingegaan (bijvoorbeeld door een aantekening op de polis).

  • Verleent de verzekeraar dekking met terugwerkende kracht tot een tijdstip gelegen vóór het ongeval of kan hij het tegendeel niet aantonen, dan moet hij jegens het slachtoffer ‘gewoon’ dekking verlenen.

  • In de regel zal de verzekeraar de schade vervolgens wel kunnen verhalen op de verzekeringnemer, al is zeker bij grote schades de vraag in hoeverre dat iets oplevert.


Auteur: mr. P.E. (Pieter) Bloemendal

De auteur is aan de zijde van de verzekeraar betrokken geweest bij de in dit artikel besproken procedure.