1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. In strijd met het indemniteitsbeginsel

In strijd met het indemniteitsbeginsel

Het indemniteitsbeginsel (art. 7:960 BW in samenhang met art. 7:944 BW) houdt in dat een verzekerde krachtens een schadeverzekering geen vergoeding ontvangt waardoor hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken. Bij de verzekering van roerende zaken naar nieuwwaarde en bij de verzekering van gebouwen naar herbouwwaarde kan de vraag spelen of en in hoeverre het indemniteitsbeginsel zich tegen vergoeding overeenkomstig deze waarden verzet.Dit doet zich voor in het arrest van de Hoge Raa...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 21 juli 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Het indemniteitsbeginsel (art. 7:960 BW in samenhang met art. 7:944 BW) houdt in dat een verzekerde krachtens een schadeverzekering geen vergoeding ontvangt waardoor hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken. Bij de verzekering van roerende zaken naar nieuwwaarde en bij de verzekering van gebouwen naar herbouwwaarde kan de vraag spelen of en in hoeverre het indemniteitsbeginsel zich tegen vergoeding overeenkomstig deze waarden verzet.

Dit doet zich voor in het arrest van de Hoge Raad van 27 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1534), waarin het gaat om de vraag of het indemniteitsbeginsel zich tegen uitkering van de herbouw- of verkoopwaarde van een gekochte en nadien door brand verloren gegane boerderij zou hebben verzet, in het geval dat de eigenaar de boerderij niet naar sloopwaarde, maar naar herbouwwaarde zou hebben verzekerd.

De eigenaar van de boerderij vordert schadevergoeding nu hij zijn boerderij op advies van een assurantietussenpersoon heeft verzekerd op basis van sloopwaarde, waardoor hij, nadat de boerderij op 27 januari 2006 was afgebrand, slechts € 15.886,50 (de sloopwaarde incl. BTW) uitgekeerd heeft gekregen. Volgens de eigenaar heeft de assurantietussenpersoon haar zorgplicht geschonden doordat zij heeft gezegd dat de boerderij enkel verzekerd kon worden op basis van sloopwaarde, terwijl achteraf is gebleken dat de boerderij ook tegen herbouwwaarde, althans tegen verkoopwaarde verzekerd had kunnen worden. De assurantietussenpersoon voert aan dat de eigenaar reeds voorafgaand aan de brand van plan was de boerderij te slopen en te vervangen door twee nieuwbouwwoningen, zodat een uitkering hoger dan de sloopwaarde in strijd zou zijn met het indemniteitsbeginsel.

Het hof oordeelt dat het ervoor moet worden gehouden dat de eigenaar inderdaad van plan was de boerderij te slopen en dat aan de eigenaar van de boerderij op grond van het indemniteitsbeginsel – ongeacht de aard van de verzekering die hij zou hebben gesloten – nooit een hogere vergoeding zou zijn toegekend dan de sloopwaarde van het pand. De vorderingen jegens de assurantietussenpersoon worden afgewezen.

In cassatie is aan de orde of het hof heeft kunnen aannemen dat de eigenaar reeds voordat de brand zich voordeed definitief tot sloop van de boerderij had besloten. AG Keus overweegt dat de door het hof gevolgde gedachtegang niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en naar behoren is gemotiveerd. De Hoge Raad volgt de AG en verwerpt het cassatieberoep op grond van artikel 81 lid 1 RO. Daarmee geeft de Hoge Raad derhalve geen inhoudelijk oordeel over de kwestie en wordt het arrest van het hof bekrachtigd.

Uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat als de vergoeding voor de tenietgegane zaken bestemd is en gebruikt wordt voor het verkrijgen van nieuwe zaken ten behoeve van de voortzetting van het bedrijf of de huishouding waarvan de verloren zaken deel uitmaakten, de vergoeding in beginsel verenigbaar is met het indemniteitsbeginsel (zie Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX* (2012), nr. 431/432). In afwijking hiervan heeft de Hoge Raad met betrekking tot de verzekering van een bedrijfsgebouw naar herbouwwaarde geoordeeld dat, tenzij anders is overeengekomen, niet van belang is of het gebouw na te zijn herbouwd een zelfde functie in de bedrijfsvoering herkrijgt als die welke het had voor het plaatsvinden van het schadevoorval. Beslissend is of de met herbouw gemoeide kosten voor rekening van de verzekerde komen (ECLI:NL:HR:1994:ZC1520).