De situatie
De beschikking heeft betrekking op een man (de verzoeker) die op 28 september 2021 betrokken is geweest bij een tweezijdig verkeersongeval, waardoor hij (onder meer) een gebroken knieschijf en afgescheurde pezen in de knie heeft opgelopen. Nationale Nederlanden heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval in oktober 2021 erkend en heeft vrijwel direct een voorschot betaald. Kort daarna is opnieuw een voorschot betaald en is om medische stukken en een (nadere) onderbouwing van de schade verzocht.
Vervolgens hebben partijen overleg met elkaar gevoerd over de hoogte van de schade en de afwikkeling daarvan. Over het merendeel van de schadeposten waren zij het snel eens. In mei 2022 bestond (slechts) nog discussie over de aanloop- en telefoonkosten (€ 50,- of € 100,-), de kosten van huishoudelijke hulp (€ 710,- of € 2.293,50), de vraag of een vergoeding moest worden betaald in verband met werkzaamheden die voor het ongeval onbetaald door de verzoeker werden verricht en de buitengerechtelijke kosten. Daarnaast heeft Nationale Nederlanden in mei 2022 om een (nadere) toelichting op de medische kosten en de post 'zelfwerkzaamheid' verzocht. Tegelijkertijd heeft Nationale Nederlanden in deze periode aanvullende voorschotten betaald.
In juli 2022 heeft de gemachtigde van de verzoeker richting Nationale Nederlanden aangegeven dat hij niet langer in staat was om de belangen van de verzoeker op een adequate wijze te behartigen, aangezien een aanzienlijk deel van de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten onbetaald waren gebleven. De gemachtigde gaf aan zijn werkzaamheden te zullen staken, totdat Nationale Nederlanden nog een bedrag van tenminste € 2.750,- beschikbaar zou stellen.
Door Nationale Nederlanden is naar aanleiding van dit bericht een aanvullend voorschot van € 1.000,- betaald. In totaal heeft Nationale Nederlanden daarmee € 12.599,17 aan voorschotten voldaan, waarvan € 7.000,- voor de schade van de verzoeker en € 5.599,17 voor de buitengerechtelijke kosten.
Daarna is tussen partijen voornamelijk over de buitengerechtelijke kosten gecorrespondeerd. Inhoudelijk is de zaak stil komen te liggen, totdat namens de verzoeker een deelgeschil werd gestart.
In deze deelgeschilprocedure is namens de verzoeker gevorderd i) dat Nationale Nederlanden ertoe wordt veroordeeld om de nog openstaande buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 5.124,85 te voldoen, ii) dat de kosten voor de huishoudelijke hulp vanaf de datum van het ongeval tot en met 24 mei 2022 worden vastgesteld op € 2.293,50 en iii) dat de kosten van de deelgeschilprocedure worden begroot op € 8.153,49 met veroordeling van Nationale Nederlanden in de proceskosten.
Door Nationale Nederlanden is tegen de verschillende vorderingen verweer gevoerd. Daarnaast heeft Nationale Nederlanden in een zelfstandig tegenverzoek uit hoofde van artikel 843a Rv inzage in verschillende stukken ten aanzien van de schade gevraagd. Dit tegenverzoek (dat is toegewezen) blijft in deze bijdrage verder buiten beschouwing.
Oordeel rechtbank
De rechtbank sluit voor wat betreft de kosten van huishoudelijke hulp aan bij de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp en een rapport van de medisch adviseur. Zij stelt de kosten voor huishoudelijke hulp vanaf de ongevalsdatum tot en met 24 mei 2022 aan de hand daarvan vast op € 1.316,00 (waarbij zij opmerkt dat daarvan al € 710,- door Nationale Nederlanden is betaald).
Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten geldt dat deze in beginsel door de aansprakelijke partij moeten worden vergoed, voor zover het redelijk en noodzakelijk was om voor de desbetreffende kwestie deskundige bijstand in te roepen en de daarvoor gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn (de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets). Dat het in de onderhavige kwestie redelijk was om deskundige rechtsbijstand in te roepen staat tussen partijen niet ter discussie. Of de gemaakte kosten redelijk zijn wel.
De rechtbank overweegt in dit verband dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt bij de inrichting en de omvang van de werkzaamheden ten behoeve van zijn of haar cliënt. Daarnaast staat het de advocaat en zijn of haar cliënt in beginsel vrij om een bepaald tarief overeen te komen. Indien de benadeelde verlangt dat de kosten van rechtsbijstand door de aansprakelijke partij worden betaald, mag echter van de benadeelde en diens professionele belangenbehartiger worden verwacht dat zij rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de aansprakelijke partij door ervoor te zorgen dat de kosten binnen de grenzen van het redelijke blijven. Bepalend is niet of de belangenbehartiger alle gedeclareerde werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht, maar of het redelijk is dat de kosten die met deze werkzaamheden gepaard gingen in volle omvang voor rekening van de aansprakelijke partij komen.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat het in de onderhavige kwestie gaat om een zaak die niet omvangrijk of complex is. Nationale Nederlanden heeft de aansprakelijkheid immers binnen twee weken na het ongeval erkend, zodat daarover geen juridische discussie hoefde plaats te vinden. Daarnaast is de omvang van het letsel beperkt, waren partijen het relatief snel eens over de meeste schadeposten en zijn al verschillende bedragen uitgekeerd.
Juridisch inhoudelijk is er (in lijn met het voorgaande) weinig gecorrespondeerd. De zaak is stil komen te liggen doordat de door Nationale Nederlanden gevraagde toelichting op bepaalde schadeposten niet werd verstrekt. De over en weer verstuurde brieven hebben met name betrekking op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, die naarmate deze discussie voortduurde opliepen. De rechtbank merkt daarbij in een vrij stevige bewoording op dat de gemachtigde van de verzoeker zich voornamelijk heeft beziggehouden met het incasseren van de voorschotten op de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten en zich niet lijkt te hebben gericht op de afwikkeling van de schade van zijn cliënt.
De gemachtigde heeft voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden een bedrag van € 20.000,- gevorderd, terwijl voor de schade van de verzoeker tot aan de zitting een bedrag van € 7.000,- is betaald en het (gelet op de schadestaat) volgens de rechtbank nog maar zeer de vraag is of dit bedrag veel verder zal oplopen. De vraag of de omvang van de buitengerechtelijke kosten redelijk is hangt weliswaar niet een op een samen met de uiteindelijke schade, maar in de onderhavige kwestie is de verhouding volgens de rechtbank volledig zoek.
Naast de eenvoudige aard van deze zaak (zie hierboven) weegt de rechtbank daarbij mee dat de gemachtigde van de verzoeker in de eerste periode van de schadeafwikkeling nog geen advocaat (maar juridisch medewerker) was en pas sinds het jaar 2022 werkzaam is als advocaat-stagiair. Het past dan volgens de rechtbank niet om voor zijn werkzaamheden een specialistentarief van € 220,- per uur in rekening te brengen. Gelet op de gemachtigde zijn ervaring acht de rechtbank een uurtarief van € 180,- (het maximale tarief voor een beginnend advocaat-stagiair) redelijk.
De rechtbank meent dat Nationale Nederlanden met het bedrag van € 5.599,17 aan buitengerechtelijke kosten een passend voorschot voor de werkzaamheden van de gemachtigde heeft betaald. De vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten wijst zij daarom af.
Ook de door de verzoeker gevorderde proceskostenveroordeling wijst de rechtbank – nu de verzoeker grotendeels in het ongelijk is gesteld – af.
Voor een begroting van de kosten van het deelgeschil ziet de rechtbank wel ruimte, met dien verstande dat zowel de door de verzoeker opgeven uren als het in het verzoekschrift genoemde uurtarief van zijn gemachtigde (flink) wordt gematigd. Daarbij herhaalt de rechtbank dat het om een relatief eenvoudig geschil gaat en voegt zij daaraan toe dat (mede) met het oog daarop zowel het namens de verzoeker ingediende verzoekschrift van 35 pagina’s als de ter zitting namens de verzoeker gehouden pleidooi veel te uitgebreid was. Het uurtarief van de gemachtigde stelt de rechtbank, conform hetgeen zij daarover eerder overwoog, vast op € 180,-. De door de gemachtigde van de verzoeker gehanteerde opslag voor kantoorkosten wordt daarin verdisconteerd.