1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Procesrecht: tweemaal een schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen?

Procesrecht: tweemaal een schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen?

Bij de Hoge Raad lag onlangs de vraag voor of twee opeenvolgende schadestaatprocedures als één geding hebben te gelden voor de toepassing van artikel 236 Rv.
Leestijd 
Auteur artikel Lieke Carrière-Verlinden
Gepubliceerd 18 september 2020
Laatst gewijzigd 18 september 2020

Aan de procedure bij de Hoge Raad lag een geschil ten grondslag over de verkoop van een strook grond waarop een voorkeursrecht rustte. De strook grond was in strijd met dit voorkeursrecht verkocht. Het gerechtshof oordeelde dat sprake was van een toerekenbare tekortkoming en veroordeelde de betreffende partij tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat.

De schadestaatprocedure die hierop volgde leidde bij de rechtbank tot de uitkomst dat een bedrag aan gederfde ontwikkelingswinst betaald moest worden. Het gerechtshof zag dit in appel anders, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vorderingen alsnog af. Het hof hield geen rekening met het scenario van een latere realisatie, omdat dit niet in de memorie van grieven bij de schadebegroting was betrokken.

Beide arresten (over de toerekenbare tekortkoming en de schade) hebben kracht van gewijsde gekregen. Toch wordt een tweede schadestaatprocedure gestart. Daarin wordt (alsnog) vergoeding van de ontwikkelingswinst gevorderd die zou zijn genoten als de strook grond zou zijn verkregen en deze op een later moment zou zijn gerealiseerd. Dit heeft niet mogen baten: ook in deze tweede schadestaatprocedure wijst de rechtbank de vordering af.

Het gerechtshof overwoog dat een eventuele tweede schadestaatprocedure niet één geheel vormt met een eerste schadestaatprocedure en de hoofdzaak. De aangevoerde stelling dat de eerste schadestaatprocedure niet onherroepelijk wordt en dat daaraan geen gezag van gewijsde toekomt, vindt geen steun in het recht. De tweede schadestaatprocedure is ten opzichte van de eerste schadestaatprocedure een ander geding.

Er is dus sprake van (i) een ander geding tussen dezelfde partijen en (ii) een in kracht van gewijsde gegaan arrest. Dan resteert alleen nog de vraag of ook sprake is van (iii) een eerder oordeel over de rechtsbetrekking in geschil.

In dit geval werd in de tweede schadestaatprocedure opnieuw gederfde ontwikkelingswinst gevorderd. Het hanteren van bijvoorbeeld een andere berekeningsmethode of het uitgaan van de premisse dat later tot ontwikkeling van de strook grond zou zijn overgegaan, verandert de schadepost en het schadeveroorzakende feit niet. Het gaat hier dus niet om een andere schadepost dan waarover al in de eerste schadestaatprocedure onherroepelijk is beslist. Het hof concludeert dan ook dat al is beslist over de rechtsbetrekking in geschil.

In cassatie wordt betoogd dat opeenvolgende schadestaatprocedures voor de toepassing van artikel 236 Rv als één geding hebben te gelden. De Hoge Raad oordeelt (in lijn met het voorgaande) dat dit niet het geval is:

“[…] Een schadestaatprocedure moet ten opzichte van een eerdere schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen worden beschouwd als ‘een ander geding’ in de zin van art. 236 Rv. Daarom komt aan een beslissing die de rechtsbetrekking in geschil betreft en die is vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis dat is gewezen in een schadestaatprocedure, op de voet van art. 236 Rv gezag van gewijsde toe in een volgende schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen.

Kortom: in het geval over dezelfde schadepost gegrond op eenzelfde schadeveroorzakend feit al eens onherroepelijk is beslist in een schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen, komt aan de uitkomst van die procedure in een opvolgende schadestaatprocedure gezag van gewijsde toe.