1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Stuiting door mededeling in overeenkomst mogelijk?

Stuiting door mededeling in overeenkomst mogelijk?

In een zaak die werd voorgelegd aan de Hoge Raad stond de vraag centraal of een in een overeenkomst vervatte mededeling gezien kan worden als een schriftelijke stuiting van de lopende verjaringstermijn ex art. 3:317 lid 1 BW.Wat is er gebeurd?Het onderliggende geschilEiseres heeft een bedrijf in Groningen. Begin jaren tachtig is het bedrijfsterrein van eiseres op initiatief van de gemeente Groningen gewijzigd in verband met de aanleg van een busbaan. Vanaf de jaren negentig tot juni 2002 hebb...
Leestijd 
Auteur artikel Imke Vadokas-Hofmans
Gepubliceerd 30 januari 2018
Laatst gewijzigd 16 april 2018
In een zaak die werd voorgelegd aan de Hoge Raad stond de vraag centraal of een in een overeenkomst vervatte mededeling gezien kan worden als een schriftelijke stuiting van de lopende verjaringstermijn ex art. 3:317 lid 1 BW.

Wat is er gebeurd?

Het onderliggende geschil

Eiseres heeft een bedrijf in Groningen. Begin jaren tachtig is het bedrijfsterrein van eiseres op initiatief van de gemeente Groningen gewijzigd in verband met de aanleg van een busbaan. Vanaf de jaren negentig tot juni 2002 hebben de gemeente en eiseres contact gehad over de verplaatsing van het bedrijf en hebben daarover onderhandelingen plaatsgevonden. Vervolgens is in juni 2002 een overeenkomst gesloten waarbij zij arbitrage zijn overeengekomen ter vaststelling van de door de gemeente te betalen koopprijs voor het bedrijfsterrein. De arbiters hebben de koopsom bij arbitraal vonnis van 5 juli 2005 vastgesteld op EUR 8.000.000,-. In de overeenkomst zijn partijen verder in art. 1 overeengekomen dat eiseres de gelegenheid krijgt haar vordering tot vergoeding van schade die zij stelt te hebben gelden als gevolg van de vertraging die is opgetreden bij de verplaatsing van haar bedrijf – voor 1 mei 2002 – aan arbitrage te onderwerpen. Partijen hebben eind mei 2004 een nadere overeenkomst gesloten, gedagtekend juni 2002. In art. 3 van deze nadere overeenkomst is bepaald dat art. 1 t/m 3 uit de overeenkomst hier wederom van toepassing zijn.

De procedure

Bij brief van 3 juli 2008 heeft de advocaat van eiseres de gemeente nogmaals aansprakelijk gesteld voor de aanvullende schade als gevolg van de vertraging (als onrechtmatige daad). Eiseres stelt dat door het opnemen van art. 3 in de nadere overeenkomst haar vorderingen zijn gestuit.

Stuiting van verjaringstermijn

De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis kan onder meer worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). Deze schriftelijke mededeling moet de strekking hebben van een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar, zodat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening ermee kan houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren (vgl. HR 24 november 2006, NJ 2006/642, rov. 3.3).

Bij de beoordeling of de mededeling aan de in art. 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, dient niet alleen te worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval (zie HR 18 september 2009, NJ 2009/439, rov. 3.6.2). Bij deze beoordeling kan onder omstandigheden mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen (HR 28 oktober 2011, NJ 2011/503 en HR 18 september 2015, NJ 2015/382).

Het oordeel in rechte

Rechtbank

De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente niet gehandeld in strijd met de voor haar geldende normen van maatschappelijke zorgvuldigheid. Evenmin heeft de gemeente inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van eiseres , noch heeft de gemeente gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel ter zake van het dragen van de publieke lasten, aldus het oordeel van de rechtbank. Gegeven dit oordeel heeft de rechtbank het beroep van de gemeente op verjaring van de vorderingen van eiseres en op rechtsverwerking onbesproken gelaten.

Hof

Het hof heeft het beroep van de gemeente op verjaring ten aanzien van de aanspraken tot en met 2 juli 2003 gehonoreerd (enkel de aanspraken vanaf 3 juli 2003 zijn met de brief van 3 juli 2008 tijdig gestuit). Het hof heeft daartoe geoordeeld:

“4.10 […] Artikel 3 van de Nadere overeenkomst strekt er toe te bevestigen dat de in de Overeenkomst gemaakte afspraken voor het overige blijven gelden. In aanmerking genomen dat in de Overeenkomst [eiseres] de gelegenheid was geboden haar vorderingen voor 1 mei 2002 aan arbitrage te onderwerpen, welke termijn in mei 2004 ruimschoots was verstreken heeft de enkele herbevestiging van deze inmiddels door tijdsverloop uitgewerkte afspraak geen betekenis. Met name wanneer in de Overeenkomst een vergissing zou zijn gemaakt met betrekking tot de datum waarvoor de arbitrageprocedure zou moeten zijn gestart, zoals [eiseres] heeft gesteld, zou er alle aanleiding zijn geweest om dit in de besprekingen voorafgaand aan de Nadere overeenkomst aan de te stellen en in de Nadere overeenkomst een juiste (werkbare) datum vast te leggen. […] Daarom moet worden geoordeeld dat de verjaring van de vorderingen door het opnemen van artikel 3 in de Nadere Overeenkomst niet is gestuit en in elk geval niet ondubbelzinnig.”

Rechtsvraag

De vragen die in cassatie voorliggen luiden of art. 3 van de nadere overeenkomst een stuiting ex art. 3:317 lid 1 BW betreft en of het beroep op verjaring door de gemeente tijdens onderhandelingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Hoge Raad

Om de vraag te kunnen beantwoorden of de schriftelijke mededeling vervat in de nadere overeenkomst een stuiting ex art. 3:317 lid 1 BW betreft dient die nadere overeenkomst uitgelegd te worden (cf. HR 24 november 2006, NJ 2006/642). Volgens de HR kan niet bedoeld zijn dat eiseres na 1 mei 2002 geen arbitraal geding meer aanhangig mocht/kon maken, nu de overeenkomst pas op 1 juni 2002 tot stand is gekomen en daarmee eiseres feitelijk nimmer de mogelijkheid heeft gehad het geding aanhangig te maken. Daarmee bevat art. 3 wel degelijk een voldoende duidelijke waarschuwing dat de gemeente, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening ermee moest houden dat eiseres zich haar recht op nakoming voorbehield. Kortom, de verjaring is wel gestuit.

Ten aanzien van de vraag naar onaanvaardbaarheid van het beroep op verjaring verwijst de HR naar HR 1 februari 2002, NJ 2002/195. Het is niet uitgesloten dat het onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een schuldenaar die – voor de vijfjaarstermijn van art. 3:310 lid 1 BW is voltooid – met een schuldeiser in onderhandeling treedt, zich tegenover deze erop beroept dat op enig tijdstip gedurende de onderhandelingen deze termijn is voltooid. In een zodanig geval moet worden aangenomen dat een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen te rekenen van het ogenblik waarop de onderhandelingen worden afgebroken. In kwestie zijn eiseres en de gemeente binnen vijf jaar na het sluiten van de overeenkomst in onderhandeling getreden en toen dat op niets uitliep, heeft eiseres de gemeente gedagvaard. Gelet daarop had het hof niet zonder enige motivering aan de stelling van eiseres dat het beroep op verjaring door de gemeente tijdens onderhandelingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is voorbij mogen gaan.

Over dit punt behoeft uiteindelijk echter geen oordeel meer gegeven te worden, nu de verjaring immers is gestuit. De zaak wordt verwezen naar het hof Den Bosch.

Conclusie

Schriftelijke mededelingen of afspraken vervat in een overeenkomst kunnen een schriftelijke stuiting ex art. 3:317 lid 1 BW behelzen. Of dat daadwerkelijk het geval is dient conform Haviltex de overeenkomst uitgelegd te worden. Bovendien geldt onder bepaalde omstandigheden dat tijdens onderhandelingen een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, in dat geval gaat een volledig nieuwe verjaringstermijn lopen bij het afbreken van de onderhandelingen.