1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Uitleg polisvoorwaarden bij kredietverzekering III

Uitleg polisvoorwaarden bij kredietverzekering III

Bij de uitleg van op de kredietverzekering toepasselijke polisvoorwaarden dient volgens de jurisprudentie een objectieve uitlegmethode te worden toegepast. Dit houdt in dat voornamelijk wordt gekeken naar de bewoordingen in de polis(voorwaarden) in het licht van de verzekering zelf en de daarbij behorende toelichting. Deze uitleg heb ik reeds eerder behandeld met betrekking tot de meldingsplicht bij risicoverzwaring en bij non betaling. In dit artikel zal in nader ingaan op de vraag wanneer e...
Leestijd 
Auteur artikel Robin Schrijver (uit dienst)
Gepubliceerd 29 december 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018


Bij de uitleg van op de kredietverzekering toepasselijke polisvoorwaarden dient volgens de jurisprudentie een objectieve uitlegmethode te worden toegepast. Dit houdt in dat voornamelijk wordt gekeken naar de bewoordingen in de polis(voorwaarden) in het licht van de verzekering zelf en de daarbij behorende toelichting. Deze uitleg heb ik reeds eerder behandeld met betrekking tot de meldingsplicht bij risicoverzwaring en bij non betaling. In dit artikel zal in nader ingaan op de vraag wanneer externe afspraken bij deze uitleg mogen worden betrokken, indien de objectieve uitleg nog te wensen overlaat.

Casus

In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde hoe het begrip ‘uiterste factureringstermijn’ in de polisvoorwaarden van de kredietverzekering dient te worden uitgelegd.

Een constructeur van wegen heeft een kredietverzekering afgesloten bij een kredietverzekeraar. In de toepasselijke polisvoorwaarden is bepaald dat de verzekering dekking biedt voor het risico dat debiteuren van de constructeur handelsvorderingen onbetaald laten.

Een van de voorwaarden is dat de facturen binnen de uiterste factureringstermijn door verzekerde zijn verzonden aan zijn debiteur.

Het begrip ‘uiterste factureringstermijn’ wordt in de polisvoorwaarden als volgt gedefinieerd:

Bij leveringen van zaken 30 dagen na de levering of verzending. Bij het verricht van diensten 30 dagen na dienstverrichting die recht op betaling oplevert.

De constructeur krijgt op enig moment een opdracht van een aannemer tot het verleggen van een kade. In de overeenkomst met de aannemer is bepaald dat de facturen van de constructeur pas in behandeling worden genomen, indien de werkbon is bijgevoegd waaruit blijkt dat door de aannemer geconstateerd is dat de gefactureerde prestatie ook daadwerkelijk is geleverd. Deze clausule zorgt er voor dat de aannemer gedurende de werkzaamheden van de constructeur zijn vinger aan de pols kan houden en niet betaalt voor niet geleverd werk.

Op enig moment is de aannemer failliet verklaard, waardoor de facturen van de constructeur niet meer zijn voldaan. De constructeur heeft vervolgens melding gemaakt bij de verzekeraar van de non betaling en vraagt dekking onder de kredietverzekering.

De verzekeraar weigert echter dekking te verlenen voor een deel van de niet betaalde facturen omdat de constructeur een langere factureringstermijn dan 30 dagen zou hebben gehanteerd.

Vervolgens wordt door partijen gediscussieerd over hoe de eerder genoemde uitsluiting met betrekking tot de uiterste factureringstermijn moet worden uitgelegd. De verzekeraar is van oordeel dat de constructeur ongeacht welke afspraken ook zijn gemaakt, 30 dagen na het verrichten van de werkzaamheden melding moet maken van eventuele non betaling.

De constructeur is van oordeel dat de 30 dagen pas ingaan op het moment dat zij volgens de overeengekomen clausule met de aannemer ook daadwerkelijk recht heeft op betaling. Zij stelt op basis van deze clausule dat de 30 dagen pas gaan lopen vanaf het aftekenen van de werkbon door de aannemer.

Objectieve uitleg met een subjectieve samenhang

De rechtbank stelt op basis van de huidige uitlegjurisprudentie, dat nu het hier gaat om standaard polisvoorwaarden waarover tussen partijen niet is onderhandeld, de bepaling moet worden uitgelegd aan de hand van objectieve factoren waarbij het aankomt op een taalkundige uitleg in het licht van het samenstel van de polisvoorwaarden en de eventuele toelichting daarop (Chubb/Dagenstead arrest). In dit arrest is over de objectieve uitleg van polisvoorwaarden het volgende gezegd:

“Het gaat hier om de uitleg van [een beding uit] polisvoorwaarden, die deel uitmaken van een beurspolis. Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden (en uit de stukken van het geding geen andere conclusie getrokken kan worden dan dat niet gesteld is dat zulks in dit geval anders is), is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval – zoals ook hier – bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.”

De rechtbank betrekt in het onderhavige geval bij de uitleg van de polisvoorwaarden het contract tussen de constructeur en zijn opdrachtgever. Zij stelt dat het vast staat dat is overeengekomen dat pas gefactureerd kon worden nadat het werk was aanvaard door de aannemer, in de regel door aftekening van de werkbon. Volgens de rechtbank stond verder vast dat indien geen akkoord zou zijn gegeven de factuur niet zou worden voldaan. Volgens de rechtbank was er dan op dat moment nog geen rechtsgeldige vordering van de constructeur op de aannemer. De factureringstermijn gaat volgens de rechtbank dan ook pas lopen op het moment van aftekenen.

De rechtbank gaat niet mee met het verweer van de verzekeraar dat de betaling onnodig getraineerd zou kunnen worden door de aannemer door dat zij de werkbon niet aftekent en dat daardoor geen uitzicht zou zijn op het risico. De reden is volgens de rechtbank dat een dergelijke vertraging niet heeft plaatsgevonden. De vorderingen van de constructeur worden dan ook toegewezen.

Conclusie

Uit de bovenstaande uitspraak valt op dat de rechtbank niet enkel rekening houdt met de op de kredietverzekering toepasselijke polisvoorwaarden en de daartoe behorende toelichting, maar ook met het onderliggende contract dat door de verzekerde is gesloten om te bezien wanneer er daadwerkelijk recht op betaling bestaat. Dit is enigszins opvallend omdat verzekeraars doorgaans de contracten die de verzekerde afsluit niet zal controleren waardoor zij niet op de hoogte zijn van de daadwerkelijke betalingsafspraken.

Dat het contract in dit geval weldegelijk bij de uitleg is betrokken heeft mijn inziens te maken met enige onduidelijkheid die voorkomt uit de voornoemde bepaling. Deze onduidelijkheid bestaat in mijn ogen vooral bij de uitleg in het geval dat er wel een feitelijke dienstverrichting is geweest, maar dat er nog geen daadwerkelijk recht op betaling bestaat zoals in deze casus het geval is. Het recht op betaling wordt door de rechtbank immers als voorwaarde meegenomen, waardoor de inhoud van de tussen de constructeur en de aannemer overeenkomst bij de uitleg wordt betrokken.

Wat hierbij mogelijk tevens een rol speelt  is dat de voornoemde betalingsafspraken tussen de constructeur en de aannemer gebruikelijk zijn in de branche. Dit wordt echter niet met zoveel woorden door de rechtbank gesteld.

De voornoemde bepaling leidt tot het voor de verzekeraar onwenselijke gevolg dat  hij zelf of via zijn verzekerde per contract zal moeten nagaan wanneer het recht op betaling bestaat en of de verzekeraar bereid is om dekking te verlenen voor de hierbij behorende risico’s. Dit probleem zou praktisch kunnen worden opgelost door in plaats van de zinsnede ‘recht op betaling’ over te gaan tot het opnemen van een meldingsplicht voor de verzekerde voor het geval er andere betalingscondities worden overeengekomen dan een betaling na dertig dagen van het verrichten van de dienst. Hierdoor legt de verzekeraar bal bij de verzekerde met betrekking tot het aangaan van andere betalingscondities.