1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Verzekeringsfraude. Handelen verzekeraar in strijd met Gedragscode Persoonlijk Onderzoek

Verzekeringsfraude. Handelen verzekeraar in strijd met Gedragscode Persoonlijk Onderzoek

Een verzekeringnemer meldt zich arbeidsongeschikt onder zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering die hij bij Interpolis had afgesloten. De verzekeraar gaat over tot uitkeringen, maar verzoekt op een gegeven moment een onderzoeksbureau om een persoonlijk onderzoek naar de verzekeringnemer te verrichten. In dat kader wordt de verzekeringnemer gevraagd een vragenlijst in te vullen en gedurende een week een dagboek van zijn activiteiten bij te houden. Tevens is hij geobserveerd. Het onderzoeksburea...
Leestijd 
Auteur artikel Wim Weterings
Gepubliceerd 23 juli 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Een verzekeringnemer meldt zich arbeidsongeschikt onder zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering die hij bij Interpolis had afgesloten. De verzekeraar gaat over tot uitkeringen, maar verzoekt op een gegeven moment een onderzoeksbureau om een persoonlijk onderzoek naar de verzekeringnemer te verrichten. In dat kader wordt de verzekeringnemer gevraagd een vragenlijst in te vullen en gedurende een week een dagboek van zijn activiteiten bij te houden. Tevens is hij geobserveerd. Het onderzoeksbureau concludeert in diens rapport dat de verzekeringnemer bewust onjuiste informatie aan Interpolis heeft verstrekt. Interpolis deelt, onder verwijzing naar de polisvoorwaarden, aan verzekeringnemer mede dat de uitkering en de arbeidsongeschiktheidsverzekering worden beëindigd. Na enige tijd start Interpolis een procedure waarin zij de gedane uitkeringen (totaal € 56.198,34) en gemaakte kosten (€ 18.090,97) vordert van de verzekeringnemer. De gedane uitkeringen zouden onverschuldigd zijn betaald vanwege door de verzekeringnemer gepleegde fraude. De verzekeringnemer stelt onder meer dat de verzekeraar bij het persoonlijk onderzoek de – door het Verbond van Verzekeraars opgestelde – Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (“de Gedragscode”) heeft geschonden.

Het hof merkt in hoger beroep allereerst op dat de Gedragscode is gebaseerd op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het beginsel van subsidiariteit brengt volgens het hof mee dat eerst plaats is voor het instellen van een persoonlijk onderzoek (in plaats van andere mogelijkheden van onderzoek) indien sprake is van een structureel weigeren van een verzekerde om medewerking te verlenen aan de behandeling van de schademelding. Vervolgens overweegt het hof, onder verwijzing naar het begrip ‘fraude’ in de Gedragscode,  dat van een redelijk vermoeden van fraude (en daarmee van een goede reden voor persoonlijk onderzoek) sprake is indien bij de verzekeraar het vermoeden is gerezen en ook in redelijkheid heeft kunnen rijzen dat verzekerde verzekeraar bij de uitvoering van de schadebehandeling grondig en/of structureel misleidt of heeft misleid. Daarvan is volgens het hof niet gebleken en ook is geen sprake van een structureel gebrek aan medewerking van de verzekeringnemer en had Interpolis langs andere weg de feiten had kunnen vergaren die voor de beoordeling van de aanspraak op de uitkering vereist waren.

Het hof concludeert dat de verzekeraar een inbreuk heeft gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verzekeringnemer door in strijd met de Gedragscode een persoonlijk onderzoek in te stellen. Dit levert een onrechtmatige daad van de verzekeraar op, nu hier ook geen rechtvaardigingsgrond voor de inbreuk aanwezig is. Dit onrechtmatig verkregen bewijs kan volgens het hof niet in de procedure worden meegewogen. Het niet strookt niet met doel van zelfregulering – ook niet als de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gering is, zoals in de onderhavige zaak – om een verzekeraar die de Gedragscode schendt, te belonen door het onrechtmatig verkregen bewijs tot haar voordeel te laten strekken. Daarbij is ook van belang dat de verzekeraar onvoldoende alternatieve wijzen van informatieverzameling heeft aangewend en dat de verzekeringnemer niet door zijn opstelling de onoorbare wijze van bewijsgaring heeft uitgelokt of in de hand heeft gewerkt.

De verzekeraar gaat in cassatie, maar dit pakt niet goed uit. De Hoge Raad brengt naar voren dat het Hof de beslissing van de verzekeraar om een persoonlijk onderzoek uit te voeren terecht heeft getoetst aan de in de Gedragscode uitgewerkte beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat eerst indien de conclusie gerechtvaardigd is dat het vragen van (nadere) medewerking van de verzekerde zelf geen zin heeft, tot het inzetten van het veel zwaardere middel van een persoonlijk onderzoek mag worden overgegaan. Dit is in de ogen van de Hoge Raad niet een onbegrijpelijke uitleg. Verder overweegt de Hoge Raad, onder verwijzing naar eerdere rechtspraak (HR 7 februari 1992, NJ 1993/78 en HR 12 februari 1993, NJ 1993/599), dat terzijdelegging van dat onrechtmatig bewijs slechts aan de orde kan zijn indien sprake is van bijkomende omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is hier volgens de Hoge Raad sprake. Het hof heeft namelijk mede het doel van de Gedragscode in aanmerking genomen, waarmee niet strookt dat in de omstandigheden van dit geval in strijd daarmee verkregen bewijsmateriaal toch door een verzekeraar kan worden gebruikt. Daarmee wordt de ruimte voor gebruik van onrechtmatig bewijs door verzekeraars sterk beperkt.

HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942