1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Zorgplicht verzekeraar tijdens looptijd: (alleen) waarschuwen tegen onderverzekering van pand met rieten dak

Zorgplicht verzekeraar tijdens looptijd: (alleen) waarschuwen tegen onderverzekering van pand met rieten dak

De verzekeraar heeft zijn verzekerde afdoende gewaarschuwd tegen de risico’s van onderverzekering van een rietgedekt pand en behoeft niet op te komen voor het onderverzekerde deel van de schade.
Leestijd 
Auteur artikel Annet van Duijn
Gepubliceerd 25 september 2018
Laatst gewijzigd 25 september 2018

Een (onderlinge) verzekeringsmaatschappij behoeft niet op de komen voor de onderverzekering van een pand met een rieten dak. De verzekeringnemer is zelf verantwoordelijk voor de hoogte van de verzekerde som en de verzekeraar heeft hem voldoende gewaarschuwd. Dat blijkt uit dit arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 september 2018.

 

Feiten

Verzekeringnemer sluit in 1984 bij een (onderlinge) verzekeringsmaatschappij een verzekering af tegen de gevaren van brand. Ingevolge de polisvoorwaarden is de verzekeringnemer zélf verantwoordelijk voor de opgave van de verzekerde som en de hoogte daarvan.

De verzekerde som wordt in 1993 en in 1997 aangepast en in 2002 omgezet naar euro’s.

In 2003 kondigt de verzekeraar een risicoanalyse van haar verzekeringsportefeuille aan, maar het pand van de verzekeringnemer wordt niet bezocht.

Wel ontvangt verzekeringnemer in 2005 een brief van de verzekeraar, dat zijn polis sinds 1997 niet is gewijzigd, dat sprake is van onderverzekering en dat, om problemen bij een eventuele schade te voorkomen, de verzekerde bedragen dienen te worden aangepast.

Dat gebeurt niet en na een brand in 2012 blijkt inderdaad van een forse onderverzekering: van de schade ad EUR 29.032,27 wordt slechts EUR 10.189,38 vergoed. De verzekeringnemer tracht het verschil ad EUR 18.842,89 op zijn verzekeraar te verhalen.

 

Oordeel Hof

Net als de Rechtbank in eerste aanleg komt het Hof tot het oordeel dat de verzekeraar afdoende heeft gewaarschuwd.

 

Het Hof stelt voorop dat een verzekeraar jegens een particuliere verzekeringnemer gehouden is om op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de verzekeringnemer in acht te nemen (zoals thans vastgelegd in art. 4:24a lid 1 Wet Financieel Toezicht, Wft).

De zorgplicht van een verzekeraar wijkt af van die van een assurantietussenpersoon, omdat tussen de verzekeringnemer en de verzekeraar géén sprake is van een overeenkomst van opdracht.

 

De omvang van de zorgplicht van de verzekeraar hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder:

 

  1. de aard en complexiteit van de verzekeringsovereenkomst;
  2. de hoedanigheid en eventuele deskundigheid van de verzekeringnemer;
  3. de mate en wijze van bemoeienis van, en eventuele advisering door, de verzekeraar bij het afsluiten en continueren van de verzekeringsovereenkomst.

 

Vervolgens komt het Hof tot een weging van de omstandigheden:

 

  1. het belang bij een afdoende verzekering tegen schade aan een woning (een belangrijke levensbehoefte) is groot, de onderhavige opstalverzekering is geen complex product en het risico van onderverzekering ligt voor de hand als de verzekerde som in de loop van de tijd niet wordt aangepast;
  2. niet gebleken is dat deze particuliere verzekeringnemer deskundig was op het gebied van schadeverzekeringen;
  3. de verzekeringsmaatschappij was bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst een kleine partij die – tot 1997 – persoonlijk bij verzekeringnemer langskwam, maar de verhouding is in de loop der jaren verzakelijkt, totdat alleen sprake was van een schriftelijk contact over de continuering van de polis.

 

Volgens het Hof kan van een verzekeraar in redelijkheid worden verlangd dat hij bij het aangaan van een opstalverzekering als de onderhavige, en telkens bij de verlenging van de overeenkomst, tegen het gevaar van onderverzekering waarschuwt.

Die waarschuwingsplicht staat los van de bepaling in de polisvoorwaarden dat de verzekeringnemer zelf verantwoordelijk is voor de opgave van de verzekerde som en de hoogte daarvan.

 

Een verdergaande zorgplicht is er voor deze verzekeraar in het onderhavige geval niet.

 

Volgens het Hof is onvoldoende gesteld dat de zorgplicht van de verzekeraar ook zou vereisen, dat de verzekeraar zich ervan diende te vergewissen dat de verzekeringnemer zich realiseerde dat hij in de loop van de tijd onderverzekerd raakte en zich bewust was van de risico’s. Ook is onvoldoende gesteld waarom het op de weg van de verzekeraar had gelegen om te controleren of de verzekerde sommen nog juist waren en om concrete stappen te zetten om voor verzekeringnemer tot een verzekering tegen de actuele herbouwwaarde van de woning te komen.

 

In 2003 heeft de verzekeraar aangekondigd overal huisbezoeken af te leggen in het kader van een analyse van het verzekerde risico (het gevaar op het ontstaan van brand, meer in het bijzonder van rietgedekte panden) in verhouding tot de premie. Blijkbaar heeft dat huisbezoek in 2003 niet plaatsgevonden, maar omdat die brief niet de strekking had om de eventuele onderverzekering van de verzekeringnemer on der de loep te nemen, wordt dat de verzekeraar niet aangerekend.

 

Bovendien heeft de verzekeraar in 2005 een expliciete schriftelijke waarschuwing aan de verzekeringnemer gestuurd. In een brief van december 2005 heeft de verzekeraar de verzekeringnemer er namelijk voldoende duidelijk op gewezen dat de polis sinds 1997 niet was gewijzigd, met de mededeling dat volgens de verzekeraar sprake was van onderverzekering. Tevens is verzekeringnemer geadviseerd, ter voorkoming van problemen bij een eventuele schade, de verzekerde bedragen aan te passen en daartoe een afspraak met een vertegenwoordiger van de verzekeraar te maken.

Dat de verzekeringnemer deze waarschuwing en dit advies niet heeft opgevolgd, dient volgens het Hof voor zijn eigen rekening te blijven.