- de notariële akte van splitsing authenticiteit mist;
- een van de bij de splitsing betrokken rechtspersonen ten tijde van de splitsing ontbonden was of in staat van faillissement of surseance van betaling verkeerde, een verzet van een schuldeiser ten tijde van de splitsing (nog) niet was ingetrokken of een opheffing daarvan nog niet uitvoerbaar was, dan wel de voetverklaring van de notaris dat aan alle vormvereisten voor de splitsing is voldaan ontbrak;
- het besluit tot splitsing van de algemene vergadering, of bij een stichting, van het bestuur, nietig is, niet van kracht blijkt te zijn dan wel vernietigbaar is;
- de eventueel vereiste rechterlijke goedkeuring bij een splitsing van een stichting ontbreekt.
Zelfs als aan een van de vereisten is voldaan kan de rechter besluiten toch niet tot vernietiging over van de splitsing over te gaan, indien naar zijn mening de al ingetreden gevolgen van de splitsing bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt. Ook kan de rechter nog een termijn stellen waarbinnen een verzuim kan worden hersteld. Kortom de rechter zorgt bij een eventuele vordering tot vernietiging van een splitsing voor een zorgvuldige afweging van alle belangen.
Op 20 december 2013 heeft de Hoge Raad (HR) bepaald dat naast de hiervoor vermelde vernietigingsgronden er geen aanvullende mogelijkheid is tot vernietiging van een splitsing op grond van artikel 42 Faillissementswet (Fw), de zogenaamde actio Pauliana.
In het onderhavige geval probeerde een curator na verloop van de genoemde zesmaands termijn alsnog twee opeenvolgende juridische afsplitsingen te vernietigen wegens benadeling van schuldeisers. Omdat dit beroep op de actio Pauliana buitengerechtelijk kon geschieden, vroeg de curator een verklaring voor recht dat dit beroep terecht was. De HR, wiens uiteindelijk oordeel werd gevraagd kon daarmee niet instemmen. De HR oordeelt dat de wettelijke vernietigingsgrond van artikel 2: 334 u BW zo is opgezet dat de kans dat een splitsing aan vernietiging blootstaat zoveel mogelijk is beperkt, waarbij in aanmerking is genomen dat de gevolgen van vernietiging van een splitsing zeer ingrijpend zijn. Aangezien de vernietigingsmogelijkheden van artikel 42 veel ruimer zijn, zou de specifieke norm van artikel 2: 334u BW dan ook onaanvaardbaar worden doorkruist. De HR wijst erop dat beide normen dezelfde strekking hebben, te weten bescherming van schuldeisers tegen rechtshandelingen waardoor schuldeisers worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Daarom moet worden geoordeeld dat de specifieke norm van art. 2:334u BW met het oog op de rechtszekerheid exclusief toepasselijk is als vernietigingsgrond van een juridische splitsing. Tot slot merkt de HR op dat een curator die meent dat de boedel als gevolg van een splitsing is benadeeld, onder omstandigheden (mede) een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad kan instellen.