1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Arbeidsovereenkomst met een VOF

Arbeidsovereenkomst met een VOF

Onlangs heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag wie er als werkgever aangemerkt moet worden indien er sprake is van een arbeidsverhouding met een vennootschap onder firma (hierna: "VOF").
Leestijd 
Auteur artikel Imke Poos
Gepubliceerd 04 maart 2020
Laatst gewijzigd 04 maart 2020

Onlangs heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag wie er als werkgever aangemerkt moet worden indien er sprake is van een arbeidsverhouding met een vennootschap onder firma (hierna: "VOF").[1]

Aan een VOF komt geen rechtspersoonlijkheid toe. Dit wil zoveel zeggen als dat een VOF geen zelfstandig drager is van rechten en verplichtingen, maar de vennoten in persoon deze rechten en verplichtingen aangaan. Een voorbeeld van een zodanige verplichting kan een arbeidsovereenkomst zijn.

In eerdere jurisprudentie is invulling gegeven aan de rechtsvorm van de VOF. Het betreft de onderwerpen ‘het afgescheiden vermogen’ en ‘het ontbreken van rechtspersoonlijkheid’.

Afgescheiden vermogen en geen rechtspersoonlijkheid

De Hoge Raad heeft in het verleden bepaald dat het vermogen dat vennoten gebruiken om handel te drijven, een afgescheiden deel van hun vermogen is dat als bijzonder verhaalsobject dient voor de schulden van de VOF.[2] Het afgescheiden vermogen vormt dus een aparte gemeenschap, waarop schuldeisers van de VOF zich kunnen verhalen. Wanneer vennoten in privé schuldeisers hebben, is dit vermogen geen verhaalsobject en dus afgescheiden voor privéschuldeisers.

Het gevolg van dit afgescheiden vermogen is dat aan een zakelijke schuldeiser twee vorderingsrechten toekomen: één jegens de gezamenlijke vennoten, ook wel het afgescheiden vermogen van de VOF en één jegens de vennoot in persoon, welke verhaalbaar is op het privévermogen van de vennoot.[3]

Hoewel een VOF wel een afgescheiden vermogen heeft, heeft het geen rechtspersoonlijkheid.[4] De rechten en verplichtingen die de VOF aangaat worden gedragen door de vennoten persoonlijk.

De prejudiciële beslissing

De Hoge Raad overweegt dat de VOF een speciale vorm van een maatschap is, die meebrengt dat geen rechtspersoonlijkheid toekomt aan de VOF.[5] Elk van de vennoten is in beginsel bevoegd om namens de VOF te handelen en de VOF te vertegenwoordigen. In dat geval worden in beginsel alle vennoten gezamenlijk verbonden. Een overeenkomst met een VOF kwalificeert dus als een overeenkomst met de gezamenlijke vennoten. Een schuldeiser kan zich ook verhalen op het vermogen van de gezamenlijke vennoten, aangezien de overeenkomst met hen wordt aangegaan.

Ditzelfde principe geldt voor de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst wordt niet aangegaan door de VOF, maar door de vennoten. De VOF is dus niet de werkgever, maar de gezamenlijke vennoten zijn werkgever. Een werknemer kan zich dus niet alleen verhalen op het afgescheiden vermogen van de VOF, maar ook op het privévermogen van de vennoten.

De gezamenlijke vennoten zijn als werkgever aan te merken. Zij zijn beide aansprakelijk voor het geheel van vorderingen. Het is dus aan te raden om goed na te denken over de ondernemingsstructuur indien u een onderneming drijft in de vorm van een VOF en werknemers in dienst wenst te nemen. De vorderingen die werknemers eventueel hebben, zijn namelijk verhaalbaar op de vennoten in privé.

Conclusie

Het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een VOF kan leiden tot aansprakelijkheid van de individuele vennoten. Het kan daarom raadzaam zijn om met een deskundige na te denken over de rechtsvorm van uw onderneming. Wij adviseren u hier graag over.

 

[1] HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649, NJ 2019/438, m.nt. F.M.J. Verstijlen.

[2] Zie HR 18 december 1959, NJ 1960/121, HR HR 9 mei 1969, NJ 1969/307 en HR 17 december 1993, NJ 1994/301.

[3] HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251, NJ 2017/8, m.nt. P.M. Veder (VDV Totaalbouw).

[4] HR 8 april 1937, ECLI:NL:HR:1937:640, NJ 1937/640, m.nt. P. Scholten (Kersten/Mantel) en HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251, NJ 2017/8, m.nt. P.M. Veder (VDV Totaalbouw).

 

[5] HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649, NJ 2019/438, m.nt. F.M.J. Verstijlen.