1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Beslaglegger dwingt hypotheekhouder om executie onroerend goed voort te zetten

Beslaglegger dwingt hypotheekhouder om executie onroerend goed voort te zetten

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant heeft op 10 april 2014 een hypotheekhouder (bank) gedwongen om de openbare executieveiling van een aantal onroerende zaken voort te zetten, ondanks het feit dat de hypotheeklast de executieopbrengst zal overstijgen. Het verzoek hiertoe werd gedaan door een beslaglegger.FeitenDe feiten lagen als volgt. A heeft een geldvordering op B. B laat de geldvordering onbetaald. Vervolgens dwingt A in rechte betaling af en legt executoriaal beslag op...
Leestijd 
Auteur artikel Denise Sauer
Gepubliceerd 04 juni 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant heeft op 10 april 2014 een hypotheekhouder (bank) gedwongen om de openbare executieveiling van een aantal onroerende zaken voort te zetten, ondanks het feit dat de hypotheeklast de executieopbrengst zal overstijgen. Het verzoek hiertoe werd gedaan door een beslaglegger.

Feiten
De feiten lagen als volgt. A heeft een geldvordering op B. B laat de geldvordering onbetaald. Vervolgens dwingt A in rechte betaling af en legt executoriaal beslag op de onroerende zaken van B. Echter, de onroerende zaken van B zijn tevens verhypothekeert aan de bank. De bank maakt aan A kenbaar dat zij als eerste hypotheekhouder de executie overneemt en dat de bank op een nader te bepalen datum zal overgaan tot de openbare executieveiling. De bank stelt voorts dat zij zal onderzoeken of zij wellicht tot onderhandse verkoop van de onroerende zaken zal overgaan teneinde de opbrengst te kunnen verhogen.

Vervolgens verstrijken 8 maanden zonder dat de bank enige actie onderneemt. Daarop start A een kort geding. Op grond van artikel 5:45 lid 1 Rv (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) verzoekt A dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat de bank binnen een termijn van 6 maanden alsnog zal overgaan tot openbare executieveiling althans tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop van de beslagen onroerende zaken van B.

Verweer hypotheekhouder en beslagene
Zowel de bank als hypotheekhouder als de beslagene (de schuldenaar van B) maken bezwaar tegen de vordering van A. Beide stellen zich op het standpunt dat A geen enkel belang heeft bij een openbare executieveiling omdat de gevestigde hypotheken de waarde van de onroerende zaken overschrijden. Met andere woorden: de onroerende zaken “staan onder water”. Om die reden zou er na executie geen overwaarde voor A overblijven. Vervolgens stellen de bank en de beslagene zich op het standpunt dat de vastgoedmarkt een positieve lijn laat zien en dat de vastgoedprijzen naar alle waarschijnlijkheid na verloop van tijd zullen stijgen. Derhalve zal een uitstel van de openbare executieveiling voor alle partijen beter zijn omdat de opbrengst dan vermoedelijk hoger zal kunnen zijn.

Oordeel voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat elke beslaglegger zich tot de voorzieningenrechter kan richten met een verzoek om de termijn vast te stellen waarbinnen de hypotheekhouder tot een executieverkoop althans tot het verzoek tot onderhandse verkoop zal dienen over te gaan, op het moment dat de hypotheekhouder verzuimd om de openbare executieveiling met redelijke spoed voort te zetten. Vervolgens concludeert de voorzieningenrechter dat de bank (de hypotheekhouder) weigert om actie te ondernemen om de openbare executieveiling te laten plaats vinden. Daarbij is van belang dat beslaglegger daarom verschillende malen heeft verzocht, zonder resultaat. De treuzelachtige houding van de bank als hypotheekhouder leidt ertoe dat het verzoek van beslaglegger A wordt toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de hypotheekhouder binnen een termijn van 6 maanden dient over te gaan tot openbare executieverkoop van de beslagen onroerende zaken, dan wel dat de bank als hypotheekhouder binnen de termijn van 6 maanden een verzoek tot onderhandse verkoop van de onroerende beslagen zaken dient in te dienen.

Misbruik van executierecht
Ten aanzien van het verweer van de hypotheekhouder (bank) en de beslagene (schuldenaar) overweegt de rechter het navolgende. De verweren van de hypotheekhouder en de beslagene impliceren dat schuldeiser A misbruikt zou maken van zijn executierecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet zondermeer betekent dat de beslaglegger misbruikt maakt van zijn executierecht indien de executiewaarde van de beslagene onroerende zaken lager is dan de daarop rustende hypotheekrechten. Daarbij is van belang dat beslaglegger gemotiveerd gesteld heeft dat de schuldenaar (de beslagene) over voldoende financiële middelen beschikt om (na executieverkoop) de schuld aan hem te voldoen. Bijvoorbeeld omdat de schuldenaar dan van zijn hypotheeklast is bevrijd. De hypotheekhouder en de schuldenaar hebben deze stelling weersproken, maar onvoldoende. Kortom, de voorzieningenrechter concludeert dat het doorzetten van de openbare executieveiling door schuldeiser A op dit moment geen misbruik van recht oplevert. Het verzoek van beslaglegger A wordt toegewezen.

Openbare veiling
Ten slotte oordeelt de voorzieningenrechter dat het recht op executie met zich brengt dat een beslaglegger in de hoofdregel recht heeft op een openbare veiling die de hypotheekhouder met redelijke spoed dient voort te zetten. Een beslaglegger behoeft in beginsel niet in te stemmen met een onderhandse verkoop van de onroerende zaken op een ruimere termijn. Ook behoeft een beslaglegger niet te wachten op onzekere toekomstig ontwikkelingen in de onroerend goed markt. De vraag of met een openbare executieveiling dient te worden gewacht totdat de prijzen van het onroerend goed aan zullen trekken kan eventueel in executiegeschil aan de orde worden gesteld. Onderhavige procedure is hiervoor niet de juiste weg.

Conclusie
Kortom, aan de hand van onderhavige uitspraak van de voorzieningenrechter Oost-Brabant d.d. 10 april 2014 kan worden geconcludeerd dat een beslaglegger een hypotheekhouder ertoe kan dwingen om binnen een redelijke termijn tot openbare verkoop van een beslagen onroerend goed over te gaan. Dat er geen overwaarde op het onroerend goed rust, waardoor de vordering van de beslaglegger mogelijk niet zal kunnen voldaan uit executie opbrengst doet hier niet aan af. Voornoemde omstandigheid is in beginsel niet voldoende om misbruik van executierecht aan te nemen.

Uiteraard zal een en ander afhankelijk zijn van alle feiten en omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat de jurisprudentie hieromtrent casuïstisch kan zijn.