1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Gewijzigd gebruik Renaultgebouw geen reden tot verhoging erfpachtcanon

Gewijzigd gebruik Renaultgebouw geen reden tot verhoging erfpachtcanon

De gemeente Amsterdam heeft in 1957 een terrein aan de Wibautstraat in erfpacht uitgegeven aan Renault waarop het bekende ‘Renaultgebouw’ is gerealiseerd.
Leestijd 
Auteur artikel Robert Rijpstra MRICS
Gepubliceerd 29 november 2012
Laatst gewijzigd 25 maart 2022

Het Gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de Rechtbank Amsterdam bekrachtigd waarin bepaald is dat de gemeente Amsterdam geen reden had om tot verhoging van de erfpachtcanon over te gaan op grond van gewijzigd gebruik door de nieuwe erfpachter van het Renaultgebouw.

De zaak
De gemeente Amsterdam heeft in 1957 een terrein aan de Wibautstraat in erfpacht uitgegeven aan Renault waarop het bekende ‘Renaultgebouw’ is gerealiseerd. In de akte van vestiging is bepaald dat het terrein in erfpacht is uitgegeven "voor het stichten van een bebouwing bevattende een garage met werkplaatsen, een benzinestation en een verkoopkantoor, met daarbij behorende showroom, kantoren en bergplaatsen(…)". Tevens is in de akte opgenomen dat er een jaarlijkse erfpachtcanon verschuldigd is van NLG 36.800,- voor de eerste periode van 75 jaar. Op de uitgifte in erfpacht zijn de 'Algemene Bepalingen voor voortdurende erfpacht 1937' van toepassing ('AB 1937', en later 'AB 1955').

In deze Algemene Bepalingen zijn twee zaken relevant voor deze zaak. Ten eerste kunnen de jaarlijkse pachtsommen eerst worden herzien na de termijn van 75 jaar en ten tweede is er voor een wijziging in het gebruik van het terrein toestemming nodig van burgemeester en wethouders.

In 2002 is Wibautstraat 224 vof de nieuwe erfpachter geworden van het terrein. De vof verkrijgt in 2003 van de gemeente een vergunning tot het verbouwen van het gebouw tot een bedrijfsverzamelgebouw. In 2004 vraagt de vof privaatrechtelijke toestemming voor het wijzigen van de erfpachtrechtelijke bestemming  naar onder meer horeca. Het antwoord van de gemeente laat op zich wachten. Ondertussen verleent de gemeente de vof een vergunning voor een vrijstelling, een bouwvergunning en een vergunning  voor een lichtkrant voor op de gevel. Nadat de verbouwing is afgerond deelt de gemeente in 2006 mee dat de privaatrechtelijke toestemming wordt verleend, maar dat daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat de jaarlijkse canon wordt herzien van € 17.370,70 per jaar naar € 322.191,70 per jaar.

Rechtbank: geen verhoging canon
In de procedure stelt de vof dat voor de canonverhoging geen grondslag is te vinden in de erfpachtakte of in de AB 1955. Ook de rechter oordeelt dat dit het geval is. Volgens de AB 1955 is er na 75 jaar (dus in 2032) pas een canonverhoging mogelijk en noch de AB noch de erfpachtakte bieden een mogelijkheid om dit eerder te doen. Ook de verhoging als voorwaarde stellen voor instemming met bestemmingswijziging is volgens de rechtbank niet toegestaan omdat er anders sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid. Het doel van de instemming met een bestemmingswijziging is het tegen kunnen gaan van een ongewenste bestemming en niet het via een omweg verhogen van de erfpachtcanon. Daarnaast oordeelt de rechter dat de gemeente, als zij (financiële) voorwaarden aan haar toestemming had willen koppelen, dit in elk geval tijdig, specifiek en ondubbelzinnig duidelijk had moeten maken. De gemeente heeft in de periode van twee en half jaar tussen de aanvraag en de reactie hierover niets laten weten aan de vof. De rechtbank wijst op grond van het voorgaande de vordering van de gemeente tot verhoging van de erfpachtcanon af en oordeelt dat de gemeente moet meewerken aan een aanpassing van de bestemming in de erfpachtakte.

Hof Amsterdam
Tegen de uitspraak van de rechtbank gaat de gemeente in hoger beroep. Ook het hof oordeelt dat de erfpachtakte en de AB 1955 geen mogelijkheid bieden om de erfpachtcanon eerder te verhogen. Een tussentijdse verhoging is alleen mogelijk bij wilsovereenstemming. Daar zijn twee partijen voor nodig. Daarvan is hier geen sprake. Volgens de gemeente wist de vof of had de vof redelijkerwijs moeten begrijpen dat een verhoging van de canon aan de orde was, omdat de gemeente Amsterdam dit beleid al sinds de jaren zestig voert. De toestemming was volgens de gemeente dan ook voorwaardelijk.

Het hof maakt hier korte metten mee. Zij concludeert dat de toestemming tot de bestemmingswijziging onvoorwaardelijk is geweest. Een verhoging van deze omvang had bovendien volgens het hof door de gemeente geconcretiseerd en inzichtelijk gemaakt moeten worden.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.