1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Hoe moet je een schriftelijk contract uitleggen?

Hoe moet je een schriftelijk contract uitleggen?

De vraag naar de uitleg van contracten is zo oud als het bestaan daarvan. Alle geschillen waaraan een schriftelijk contract ten grondslag ligt beginnen met de uitleg van dat contract. Om eenheid te brengen en de rechter houvast te bieden heeft de Hoge Raad in 1981 (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635) een uitleg maatstaf gegeven die tot nu toe alle stormen des tijds heeft doorstaan. Deze zogenaamde Haviltex – maatstaf komt in alle uitleggeschillen terug. Letterlijk heeft de HR in 1981 overwogen:“De...
Leestijd 
Auteur artikel Frank Delissen
Gepubliceerd 10 maart 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De vraag naar de uitleg van contracten is zo oud als het bestaan daarvan. Alle geschillen waaraan een schriftelijk contract ten grondslag ligt beginnen met de uitleg van dat contract. Om eenheid te brengen en de rechter houvast te bieden heeft de Hoge Raad in 1981 (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635) een uitleg maatstaf gegeven die tot nu toe alle stormen des tijds heeft doorstaan. Deze zogenaamde Haviltex – maatstaf komt in alle uitleggeschillen terug. Letterlijk heeft de HR in 1981 overwogen:

“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.”

De Advocaat – Generaal Spier in zijn conclusie voor het hierna te bespreken arrest Afvalzorg/Slotereind (ECLI:HR:2014:260) schrijft dat reeds in het aloude Haviltex arrest wordt gewezen op de verwachtingen over en weer, die op hun beurt worden bepaald door hetgeen tussen partijen is voorgevallen. Bijvoorbeeld uit gewisselde brieven of uit gespreksverslagen kan voldoende duidelijk blijken wat in een overeenkomst in voorkomende gevallen (vermoedelijk vrij vaak) minder gelukkig is verwoord. Daarbij valt, voor zover nodig, nog te bedenken dat de werkelijkheid van alledag leert dat aan belangrijke contractsbepalingen het nodige wordt gesleuteld en dat de tekst niet zelden in het heetst van de eindstrijd wordt gefinaliseerd wat zeker niet steeds de panacee is voor en optimaal duidelijke formulering, mede omdat beide partijen zich erin moeten kunnen vinden. Dit is inderdaad uit het leven gegrepen.

Uit enkele in het vorige decennium gewezen arresten van de Hoge Raad werd afgeleid dat bij overeenkomsten gesloten tussen professionele partijen, bijgestaan door deskundige adviseurs, zwaar, sommigen zeiden doorslaggevend, gewicht moest worden toegekend aan de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen en aan de buiten de tekst gelegen omstandigheden van een bepaald geval geen of een geringe betekenis moest worden toegekend. Dit zou eens temeer spelen indien een  overeenkomst een zogenaamde “entire agreement” clausule bevatte. Een dergelijke clausule komt er kort gezegd op neer dat het contract zelf alle afspraken tussen partijen bevat zodat eventueel daarbuiten nog gemaakte afspraken, voorafgaande standpunten etc., (ook voor de uitleg) geen betekenis zouden hebben.

Ik voeg daar dan aan toe dat de inhoud van een “entire agreement” clausule natuurlijk ook moet worden vastgesteld aan de hand van uitleg.

Op 5 april 2013 (Lundiform/Mexx, NJ 2013/214) moest de Hoge Raad zich weer eens buigen over de uitleg van een overeenkomst gesloten tussen commerciële partijen. In die zaak had het hof geoordeeld dat aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen van de overeenkomst grote betekenis toekomt, gebaseerd op het uitgangspunt dat het om een commerciële overeenkomst ging, gesloten tussen professioneel opererende partijen die over de inhoud van de overeenkomst hebben onderhandeld, terwijl de overeenkomst ertoe strekte de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen. Dit oordeel hield in cassatie geen stand (i) nu partijen niet over de schriftelijke overeenkomst hadden onderhandeld, (ii) de eisende partij in cassatie bij de totstandkoming van de overeenkomst niet werd bijgestaan door een jurist en (iii) het een modelcontract betrof dat was opgesteld door de juridische afdeling van verweerster in cassatie.

Onduidelijk bleef dus of aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen grote betekenis toekomt indien professionele partijen wél over de schriftelijke overeenkomst hadden onderhandeld en wél werden bijgestaan door juristen.

Het lijkt erop dat de Hoge Raad op 7 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:260) klare wijn heeft geschonken.

Het ging om een bij uitstek commerciële transactie (aandelenverkoop) door Slotereind van twee vennootschappen die activiteiten ontplooiden op het gebied van afvalverwerking aan Afvalzorg. Zoals gebruikelijk had de verkoper Slotereind aan de koper allerlei garanties verstrekt. Aan het inroepen van die garanties, en ook dat is gebruikelijk, hadden partijen termijnen gekoppeld. Voor zover hier van belang waren partijen contractueel overeengekomen dat bij een inbreuk op de garantie Afvalzorg Slotereind daarvan zo spoedig mogelijk in kennis zou stellen. Toen Afvalzorg een beroep deed op de garanties betoogde Slotereind dat zij niet “zo spoedig mogelijk” in kennis was gesteld zodat de aanspraken van Afvalzorg waren vervallen. De vraag was of Slotereind deze uitleg overeind zou kunnen houden waarbij nog vermelding verdient dat in de overeenkomst de (“entire agreement”) clausule was opgenomen dat de betreffende overeenkomst de volledige overeenkomst bevatte en alle voorafgaande overeenkomsten (zowel mondeling als schriftelijk) en correspondentie verving.

Het hof stelde vast dat sprake is van een overeenkomst strekkende tot bedrijfsovername tussen twee professionele partijen die zich hebben laten bijstaan door externe, ter zake kundige (juridische) adviseurs. Daarbij is de letterlijke tekst van de bepalingen niet doorslaggevend, al zal daaraan, zeker gezien de hoedanigheid van partijen en hun adviseurs, en de aard van de overeenkomst, in het licht van hun verwachtingen, de nodige waarde mogen worden gehecht, aldus het hof. Het hof spreekt vervolgens van een niet voor enig misverstand vatbare tekst over verval van rechten die, in combinatie met de daarin dwingend voorgeschreven zo spoedig mogelijke inkennisstelling, volgens het hof zo moet worden uitgelegd dat de rechten van Afvalzorg bij niet spoedige inkennisstelling komen te vervallen.

Afvalzorg betoogde in cassatie (i) dat beslissende betekenis dient toe te komen aan de bewoordingen van de overeenkomst en (ii) dat alleen de verstrekkende sanctie van verval van recht aan het niet zo spoedig mogelijk inlichten van Slotereind aan de bewoordingen mag worden gekoppeld, indien die sanctie expliciet in de overeenkomst is vermeld. Nu de overeenkomst die vermelding nergens bevat, is het oordeel van het hof onjuist, althans onbegrijpelijk.

De klachten falen. Letterlijk overweegt de Hoge Raad:

“De regels die door het onderdeel worden voorgesteld, vinden in hun algemeenheid geen steun in het recht. Bij de uitleg van overeenkomsten geldt immers dat, ook indien groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval steeds kunnen meebrengen dat een andere ( dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft aldus de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”
 
Uit de (niet in het citaat opgenomen) verwijzing aan het einde van deze passage naar Lundiform/Mexx mag worden afgeleid, dat de Hoge Raad van oordeel is dat hij deze regel ook al in dat arrest heeft neergelegd. De Hoge Raad voegt daar aan toe:

“Dat is niet zonder meer anders waar een beding verstrekkende gevolgen heeft, zoals een vervalbeding, of waar het een overeenkomst tussen twee professionele partijen betreft die zich hebben laten bijstaan door externe, ter zake kundige juridische adviseurs, zoals het onderdeel tot uitgangspunt neemt.”

Daarmee staat vast dat Haviltex of nooit is weggeweest of weer een geweldige rentree maakt.

Met de uitspraak bevestigt de Hoge Raad dat als partijen in een schriftelijke overeenkomst hebben opgeschreven dat iets zwart is, de partij die daartegen inbrengt dat toch echt wit bedoeld is, steeds tot bewijs moet worden toegelaten om dat standpunt (niet zwart maar wit is bedoeld) te kunnen aantonen. Zou dat anders zijn dan zouden de woorden van de Hoge Raad dat de overige omstandigheden van het geval steeds kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht, geen betekenis zou hebben. En dat lijkt mij een uitleg, alhoewel woorden nooit duidelijk zijn, die niet strookt met de boodschap van de Hoge Raad.

De moraal van het verhaal is dat bij het maken van ieder contract in het achterhoofd van de opsteller moet meespelen of de bedoelde betekenis in rechte stand zal houden. Dit vergt niet alleen ervaring in het opstellen van contracten maar vooral ook proceservaring.

Frank Delissen
Specialist contractenrecht