1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Is het mogelijk dat een agent afstand doet van zijn recht op een klantenvergoeding bij het einde van de agentuurovereenkomst?

Is het mogelijk dat een agent afstand doet van zijn recht op een klantenvergoeding bij het einde van de agentuurovereenkomst?

Het Gerechtshof Amsterdam heeft recentelijk geoordeeld dat diverse luchtvaartmaatschappijen in strijd met dwingendrechtelijke bepalingen ten nadele van verschillende reisbureaus zijn overeengekomen dat zij geen recht hebben op een klantenvergoeding bij het einde van de agentuurovereenkomst.De feiten zijn als volgt. Aanvankelijk hadden diverse luchtvaartmaatschappijen en reisbureaus een agentuurrelatie. De reisbureaus ontvingen commissie voor de verkoop en/of uitgifte van vliegtickets. De luch...
Leestijd 
Auteur artikel Selma van Ramele
Gepubliceerd 07 mei 2014
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Het Gerechtshof Amsterdam heeft recentelijk geoordeeld dat diverse luchtvaartmaatschappijen in strijd met dwingendrechtelijke bepalingen ten nadele van verschillende reisbureaus zijn overeengekomen dat zij geen recht hebben op een klantenvergoeding bij het einde van de agentuurovereenkomst.

De feiten zijn als volgt. Aanvankelijk hadden diverse luchtvaartmaatschappijen en reisbureaus een agentuurrelatie. De reisbureaus ontvingen commissie voor de verkoop en/of uitgifte van vliegtickets. De luchtvaartmaatschappijen introduceerden vervolgens een nieuw verkoopmodel, waarin de klant van het reisbureau als opdrachtgever optreedt en betaalt voor de diensten van het reisbureau. De reisbureaus werd een nieuwe overeenkomst aangeboden waarin zij afstand deden van hun (mogelijke) recht op een klantenvergoeding. In dit geding heeft de Vereniging van Reisondernemingen (ANVR), een vereniging met als doel de belangen van de bij haar aangesloten reisbureaus te behartigen, verschillende verklaringen voor recht gevorderd die, zeer beknopt samengevat, ertoe strekken dat de contractuele relatie tussen de luchtvaartmaatschappijen en de reisbureaus als agentuur moeten worden aangemerkt, dat de reisbureaus uit dien hoofde recht hebben op een redelijke commissie en dat het de luchtvaartmaatschappijen binnen het toepasselijke wettelijke dan wel contractuele kader niet vrij stond de bestaande agentuurovereenkomsten op te zeggen, dan wel de commissie eenzijdig te verlagen en de reisbureaus af te laten zien van de goodwillvergoedingen waarop zij uit hoofde van artikel 7:442 BW aanspraak hebben.

Het Gerechtshof oordeelt dat in de nieuwe situatie geen sprake meer is van een overeenkomst op grond waarvan de luchtvaartmaatschappij als principaal de handelsagent opdraagt, en deze zich verbindt, tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen. Het is nu de klant van het reisbureau die als opdrachtgever optreedt en die betaalt voor de diensten van het reisbureau. Hieruit leidt het Gerechtshof af dat de door de luchtvaartmaatschappijen aangeboden (nieuwe) overeenkomsten niet als agentuurovereenkomsten kunnen worden aangemerkt en de reisbureaus dan ook geen recht hebben op (een redelijke) commissie. Volgens het Gerechtshof miskent het betoog van de ANVR dat de luchtvaartmaatschappijen niet ten nadele van de (economisch zwakkere) reisbureaus de beloning uit de agentuurovereenkomst mochten weg contracteren en dat de beloning geen gevolg is van het bestaan van een agentuurovereenkomst, maar een vereiste daarvan.

Het Gerechtshof volgt wel het betoog van ANVR dat de luchtvaartmaatschappijen de reisbureaus niet rechtmatig afstand konden laten doen van hun (mogelijke) vordering op grond van artikel 7:442 BW. Op grond van artikel 7:442 lid 1 BW heeft een agent bij het einde van de agentuurovereenkomst in beginsel recht op een klantenvergoeding, voor zover hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomst met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid, de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren en de betaling van deze vergoeding billijk is. Het bedrag van de klantenvergoeding is niet hoger dan dat van de beloning over één jaar, berekend naar het gemiddelde van de laatste vijf jaren, of indien de overeenkomst korter heeft geduurd, naar het gemiddelde van de gehele duur daarvan. Artikel 7:442 BW bepaalt dat partijen voor het einde van de agentuurovereenkomst niet ten nadele van de handelsagent kunnen afwijken van deze wettelijke regeling. De luchtvaartmaatschappijen stelden zich echter op het standpunt dat de reisbureaus eerst na afloop van de agentuurovereenkomst met de afstand van recht hadden ingestemd door ondertekening van de nieuwe overeenkomst. Dit standpunt kan het Gerechtshof niet overtuigen omdat de nieuwe overeenkomsten de agentuurovereenkomsten direct in de tijd opvolgen. Het Gerechtshof verklaart dan ook voor recht dat de bepaling in de nieuwe overeenkomsten waarin de reisbureaus afstand hebben gedaan van (mogelijke) vorderingen op grond van artikel 7:442 BW, nietig is.

-----

Over de mening van de ANVR dat de beëindiging van de agentuurovereenkomsten in strijd is met het Europese en nationale mededingingsrecht werd het artikel  Opzegging agentuurovereenkomst en het mededingingsrecht geschreven.