Porsche auto
Porsche stelt dat de algemene indruk die het aangevraagde model wekt bij de geïnformeerde gebruiker van dit type auto verschilt van de indruk die wordt gewekt door (haar) oudere automodellen. De twee conflicterende modellen onderscheiden zich volgens Porsche door hun „uiterlijke verschijningsvorm” „aanzienlijk” en „zo duidelijk” dat het aangevraagde model wel geldig is.
Modellenbescherming
Een modelrecht beschermt het uiterlijk van een voortbrengsel. Een model moet nieuw zijn en eigen karakter hebben. Nieuw wil zeggen dat er geen identiek model eerder beschikbaar is gesteld aan het publiek. Een model wordt geacht eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het model wekt verschilt van andere oudere modellen.
In deze zaak diende te worden onderzocht of uit het oogpunt van de geïnformeerde gebruiker, en rekening houdend met de mate van vrijheid waarover de modelontwerper in het onderhavige geval kan beschikken, de door het model gewekte algemene indruk verschilt van de algemene indruk die wordt gewekt door de oudere modellen.
Het Gerecht loopt de eisen af als volgt.
Geïnformeerde gebruiker
Het argument van Porsche is dat de geïnformeerde gebruiker kort gezegd alleen kijkt “sportwagens” of „luxelimousines” of zelfs louter naar het autotype „Porsche 911” en niet, waar „personenwagens” in algemene zin dan wel „motorvoertuigen”. Het Gerecht volgt Porsche daar niet in.
De beweringen van Porsche dat de mate van aandacht en kennis van de geïnformeerde gebruiker van sportauto’s hoger is dan die van een gebruiker van auto’s in het algemeen, wordt ook niet gevolgd, althans daar ontbreekt bewijs van.
Volgens de uitspraak moet de categorie voortbrengselen en niet het concreet bedoelde voortbrengsel in aanmerking worden genomen.
Vrijheid van de ontwerper
De vrijheid die de ontwerper heeft is niet op zichzelf doorslaggevend om een oordeel te geven over de vraag of het nieuwe model geldig is. Toch betoogt Porsche in wezen dat klanten (‘belanghebbende gebruikers’) nu eenmaal verwachten van een Porsche 911 er op een bepaalde manier uitziet, waardoor de ontwerpvrijheid klein is en dan dus (eerder) kleine afwijkingen kunnen leiden tot een nieuw model met eigen karkater. Het Gerecht passeert dit bezwaar:
59 Aldus is reeds geoordeeld dat een algemene ontwerptendens die mogelijkerwijs aan de verwachtingen van de belanghebbende gebruikers voldoet, niet kan worden beschouwd als een factor die de vrijheid van de ontwerper beperkt [zie in die zin arrest van 17 november 2017, Ciarko/EUIPO – Maan (Afzuigkap), T‑684/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:819, punten 29 en 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak], juist omdat die vrijheid de ontwerper in staat stelt nieuwe vormen en nieuwe lijnen te ontdekken of vernieuwend te zijn in het kader van een bestaande tendens [arrest van 13 november 2012, Antrax It/BHIM – THC (Verwarmingsradiatoren), T‑83/11 en T‑84/11, EU:T:2012:592, punt 95].
Er hoeft dus geen rekening te worden gehouden met de eventueel op de markt bestaande verwachtingen om de mate van vrijheid van de ontwerper na te gaan.
Algemene indruk
De volgende vraag is of het model inderdaad (teveel) lijkt op reeds bestaande modellen. Hierbij moet rekening worden gehouden met gelijkenissen en verschillen:
72 Voor het onderzoek van het eigen karakter van een model moet dus een vergelijking worden gemaakt tussen enerzijds de door het litigieuze gemeenschapsmodel gewekte algemene indruk, en anderzijds de algemene indruk die wordt gewekt door elk van de oudere modellen die rechtsgeldig door de verzoekende partij in de nietigheidsprocedure worden aangevoerd [arrest van 22 juni 2010, Shenzhen Taiden/BHIM – Bosch Security Systems (Communicatieapparatuur), T‑153/08, EU:T:2010:248, punt 24].
En er
“dient voor de beoordeling van de nieuwheid van een model te worden getoetst of er tussen de oude en de nieuwe modellen verschillen bestaan die niet onbelangrijk zijn, ook al zijn deze gering [arrest van 6 juni 2013, Kastenholz/BHIM – Qwatchme (Horlogewijzerplaten), T‑68/11, EU:T:2013:298, punt 37].”
De conclusie is dat de verschillen tussen het onderhavige model en de oudere modellen „onvoldoende” zijn, ook al waren ze als gering, omdat ze niet als onbeduidend konden worden beschouwd. Ook is wel degelijk met alle verschillen en overeenkomsten tussen de modellen auto’s rekening gehouden waarbij een vergelijking is gemaakt tussen de door het litigieuze model gewekte algemene indruk en de door het oudere model bij de geïnformeerde gebruiker gewekte algemene indruk.
88 Gesteld al dat de geïnformeerde gebruiker dergelijke verschillen [in de zijaanzichten, koplampen, handgrepen, contouren, toevoeging] kan opmerken, dan kunnen die in ieder geval niet voldoende geprononceerd zijn om uitsluitend aan de hand daarvan de beoordeling van de kamer van beroep ter discussie te stellen. Volgens deze kamer laten alle aanzichten van de betreffende modellen – en niet alleen de zijaanzichten – zien dat deze modellen wat hun vorm en de contouren van hun carrosserie betreft overeenkomsten vertonen in zowel de afmetingen en verhoudingen als de vorm en de stijl van hun ramen en deuren.
89 Hetzelfde geldt voor het argument dat ook de mistlampen van de twee modellen verschillen of dat bij het litigieuze model de buitenspiegel naar achteren is verplaatst en voortaan direct op de deuren is gemonteerd. Bovendien zijn de wielen van het litigieuze model, anders dan verzoekster stelt, niet zoveel groter dat het zijaanzicht van de conflicterende modellen daardoor wordt gewijzigd. Ten slotte zijn de vorm en de positie van de richtingaanwijzers bij beide modellen goed vergelijkbaar.
Ook enkele verschillen in de achteraanzichten (de stijl van de achterlichten, de bumper, de uitlaatpijp of, zoals verzoekster terecht opmerkt, de spoiler of de achterbak) en in de motorkap (de welving van de motorkap bij het model van de serie 991 is duidelijker is dan bij de serie 997) zijn “niet voldoende geprononceerd om afbreuk te doen aan de bestaande indruk dat de aanzichten van deze modellen globaal overeenstemmen, in het bijzonder gelet op de sterk overeenkomende algemene structuur van de conflicterende modellen die grotendeels dezelfde vorm en contouren hebben”.
Ook commentaren uit de vakpers kunnen Porsche op dit punt niet helpen, omdat de algemene indruk dient te worden beoordeeld vanuit het gezichtspunt van de geïnformeerde gebruiker die, hoewel hij de verschillende modellen in de betreffende marktsector kent en beschikt over bepaalde kennis waardoor hij blijk geeft van een relatief hoog aandachtsniveau, geen technisch expert en evenmin een ontwerpspecialist is. Daarom wordt ook het argument gepasseerd dat het product de Red Dot Award: product design 2012 heeft gewonnen, ook niet omdat de voormalige voorzitter van de raad van bestuur van Porsche zou hebben aangegeven dat deze laatste ernaar streefde „de altijd hetzelfde blijvende contouren [te verbeteren] door deze aan te passen aan de tijdgeest”.
Conclusie
Het opzienbarende in deze zaak is nu dat Porsche wordt aangevallen op het feit dat haar oudere modellen (teveel) lijken op reeds bestaande modellen van de Porsche 911, en zij daarom geen geldige modelinschrijving kan verkrijgen. In de literatuur worden zaken als de onderhavige ook wel vergeleken met ‘tangwerking’: de ontwerper die verschillende op elkaar lijkende modellen probeert te registreren ondergraaft zijn eigen bescherming: ieder eerder model beperkt namelijk het terrein (de vormgeving) waarop voor latere modellen bescherming kan worden ingeroepen. De conclusie van het voorgaande is dus dat modelbescherming in beginsel (alleen) is voorbehouden aan model die nieuw zijn en eigen karakter hebben, en oudere eigen modellen daaraan ook in de weg kunnen staan.
Joost Becker, advocaat modellenrecht