Verordening 261/2004
Indien een luchtvaartmaatschappij een vlucht annuleert of met een vertraging van meer dan drie uren uitvoert, hebben passagiers op grond van artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) recht op financiële compensatie. Dit is niet het geval indien de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat dat de annulering dan wel vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
Tevens zijn paragraaf 14 en 15 van de Considerans bij de Verordening van belang:
“(…) Dergelijke gevallen kunnen zich met name voordoen in gevallen van politieke instabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.”
“Er dient te worden geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.”
Feiten
Passagiers hebben een vliegreis geboekt van Hannover via Amsterdam naar Lissabon op 20 maart 2017. De luchtvaartmaatschappij annuleert vlucht KL 1904 van Hannover naar Amsterdam is op 19 maart 2017, een dag voor de uitvoering van de vlucht in kwestie. Zij boekt de passagiers om op een vlucht via Parijs. Dit leidt tot een vertraging van vier uur.
Standpunt van de luchtvaartmaatschappij
De luchthaven Schiphol had tijdens het moment van de geplande aankomsttijd van 12.00 uur te maken met zeer slechte weersomstandigheden, te weten harde wind en slecht zicht. Verder had de Luchtverkeersleiding Nederland de baancapaciteit drastisch verlaagd. Zo heeft de luchtverkeersleiding op 19 maart 2017 een substantiële capaciteitsreductie afgekondigd voor 20 maart 2017 en op 20 maart 2017 voor 21 maart 2017 op grond van slechte weersomstandigheden.
Om die reden heeft de luchtvaartmaatschappij op basis van de reeds op 19 maart 2017 verwachte weersomstandigheden en de aangekondigde capaciteitsreductie een berekening gemaakt voor de geplande vluchten op 20 maart 2017. Zij is een annuleringsscenario opgestart waarbij zo min mogelijk vluchten zouden worden geannuleerd en alleen die vluchten doorgaan waarvan de vervoerder zo goed als zeker weet dat zij kunnen landen of vertrekken op of kort na het geplande land- c.q. vertrektijdstip. Annulering van de vlucht in kwestie was volgens de luchtvaartmaatschappij geen willekeur, maar in lijn met het doel van de Verordening. De luchtvaartmaatschappij wou de totale duur van de vertragingen en het aantal annuleringen zo laag mogelijk houden. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst de luchtvaartmaatschappij naar een weerbericht van het KNMI, overzichten ‘Capacity Forecast Schiphol’ waaruit blijkt dat de baancapaciteit op 20 maart 2017 gedurende een groot deel van de dag was gehalveerd en een verklaring van de General Manager in dienst van de Luchtverkeersleiding Nederland. Verder legt de luchtvaartmaatschappij enkele uitspraken over van Europese gerechten in eerste aanleg waarin de capaciteitsreductie op 19, 20 of 21 maart 2017 is aangemerkt als een buitengewone omstandigheid.
Standpunt van de passagiers
Volgens passagiers heeft de vervoerder met de overgelegde stukken niet aangetoond dat de vlucht in kwestie door slechte weersomstandigheden geannuleerd moest worden. Ook betwisten zij dat ten tijde van de geplande aankomst van de vlucht in kwestie sprake was van slecht weer. Passagiers stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van uitzonderlijke buitengewone omstandigheden in de zin van paragraaf 14 van de Considerans en ook niet is voldaan aan de eisen van paragraaf 15 van de Considerans.
Oordeel rechtbank
De lijn in de rechtspraak van de Rechtbank Amsterdam en enkele andere rechtbanken in eerste aanleg in Nederland is steeds geweest dat in geval van een capaciteitsreductie geen sprake is van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 sub 3 van de Verordening. Zo is volgens de Nederlandse rechtspraak niet voldaan de vereisten van paragraaf 14 van de considerans (niet de slechte weersomstandigheden, maar het besluit van de luchtvaartmaatschappij verhinderde de uitvoering van de vlucht) en ook niet aan de vereisten van paragraaf 15 (het besluit van de Luchtverkeersleiding tot capaciteitsreductie had niet betrekking op één specifiek vliegtuig).
In luchtvaartzaken ontbreekt rechtspraak in hoger beroep als gevolg van het niet voldoen aan de appellabiliteitsgrens van € 1.750,00 van de individuele claims van de passagiers. De kantonrechter verwijst daarbij naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Omwille van de rechtseenheid en rechtsvormende werking zou dergelijke rechtspraak in hoger beroep volgens de kantonrechter echter wel nuttig zijn geweest. De kantonrechter overweegt dat diverse pogingen van meerdere rechters om op een meer doelmatige wijze tot afdoening van de grote hoeveelheden luchtvaartzaken te komen, niet tot resultaat hebben geleid. Hierbij valt te denken aan het uitnodigen van partijen om een aantal uitlegvragen op de voet van artikel 96 Rv gezamenlijk voor te leggen aan de rechter of het volgen van een bindend advies- en mediationtraject.
In luchtvaartzaken wordt getoetst aan een normenstelsel dat is neergelegd in een Europese Verordening, terwijl deze normen (nog) niet geïmplementeerd zijn in nationaal recht. Tegen deze achtergrond ligt het volgens de kantonrechter voor de hand om als nationale rechter bij de toepassing en uitleg van de Verordening, acht te slaan op rechtspraak van andere gerechten binnen de Europese Unie en dan met name rechtspraak van de hogere instanties, en zeker wanneer die uitspraken dezelfde luchthaven op dezelfde dag betreffen.
Buitengewone omstandigheid
De kantonrechter neemt verschillende Europese uitspraken mee in haar beoordeling.
Ten aanzien van de vraag of de door de Luchtverkeersleiding afgekondigde capaciteitsreductie op Schiphol op 21 maart 2017 kwalificeert als een buitengewone omstandigheid heeft het Landgericht Nürnberg bij uitspraak in hoger beroep van 7 februari 2019 geoordeeld:
“(…) On the basis of this weather forecast the Dutch Air Traffic Control Authority had already decided on 20 March 2017 to reduce the capacity of the airport. (…) For the court it is therefore clear that the order to reduce the capacity of defendant’s flight was based on the air traffic management in Schiphol. This constitutes an extraordinary circumstance according to recital 15 of the Air Passenger Rights Regulation. (…) The defendant was largely influenced by the instructions issued by Eurocontrol, the air traffic control authority.
According to the judgement of (…) it is at the discretion of the air carrier which flight of several flights it cancels. The court has no doubt about the requirement to cancel individual flights even if the witness put forward that only 30 flights had to be cancelled that day. It is not necessary that Air Traffic Control issues an order for the flight in question.
It is sufficient that the extraordinary circumstances had a direct effect on the flight in question.”
Het Ambtsgericht te Frankfurt am Main overweegt ten aanzien van de capaciteitsreductie op 21 maart 2017 dat sprake was van een drastische vermindering, “wass einem teilweisen Erliegen gleichkam” (“hetgeen gelijkgesteld kan worden met een gedeeltelijke stillegging”). In dezelfde uitspraak wordt vermeld dat het (op 21 maart 2017) ging om een vermindering van 70 startbewegingen naar 30 en van 38 landingen naar 30 per uur, gedurende een tijdsbestek van meerdere uren.
Onder meer op basis van voorgaande uitspraken neemt de kantonrechter aan dat op 20 en 21 maart 2017 sprake was van een substantiële capaciteitsreductie. Het feit dat de luchtvaartmaatschappij zelf bepaalt welke vlucht zij annuleert doet volgens de kantonrechter aan deze impact niet af, evenmin als het feit dat de capaciteitsreductie mede een gevolg was van onderhoudswerkzaamheden aan een van de landingsbanen.
Redelijke maatregelen
De kantonrechter overweegt dat in geval van een door Eurocontrol/Luchtverkeersleiding Nederland afgekondigde capaciteitsreductie zal van geval tot geval bekeken moeten worden of de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om annulering of vertraging van de vlucht in kwestie te voorkomen. De vervoerder heeft een computerberekening gemaakt op basis van de (gereduceerde) capaciteit en het aantal geplande vluchten, welke berekening heeft geleid tot annulering van de vlucht. Deze berekening is niet in het geding gebracht. Evenwel hebben de passagiers niet voldoende gemotiveerd bestreden (met name niet in het licht van de Europese uitspraken ten aanzien van de capaciteitsreductie op Schiphol dezelfde dag) dat de capaciteitsreductie een gemiddelde vertraging van meer dan 70 minuten tot gevolg zou hebben.
Verder benoemt de rechter dat in het arrest Eglitis/Latvijas van het Hof van Justitie is geoordeeld dat een luchtvaartmaatschappij gehouden is om in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening te houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van eventuele buitengewone omstandigheden. Een luchtvaartmaatschappij dient in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht na afloop van de buitengewone omstandigheden zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren. Er rust geen verplichting om op algemene en niet-gedifferentieerde wijze een minimale reservetijd te plannen die zonder onderscheid geldt voor alle luchtvaartmaatschappijen in alle situaties waarin sprake is van buitengewone omstandigheden. Ook moet erop worden gelet dat er geen dermate lange reservetijd wordt verlangd dat de luchtvaartmaatschappij daardoor op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers dient te brengen. Het oordeel van het Hof had in dit arrest betrekking op de reservetijd op de luchthaven van overstap bij aansluitende vluchten. Deze zaak zag echter op annulering van ‘eerste leg’, omdat de verwachting was dat de vlucht met een gemiddelde vertraging van meer dan 70 minuten uitgevoerd zou worden, waardoor de passagiers hun overstap sowieso zouden missen. De luchtvaartmaatschappij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een verdergaande eis (bijvoorbeeld doorgang laten vinden van alle vluchten of vluchten annuleren op moment dat zij verwacht dat de gemiddelde vertraging langer is dan 70 minuten) leidt tot onaanvaardbare offers in haar bedrijfsvoering.
Conclusie
In luchtvaartzaken wordt getoetst aan een normenstelsel dat is neergelegd in een Europese Verordening, terwijl deze normen (nog) niet geïmplementeerd zijn in nationaal recht. Tegen deze achtergrond ligt het volgens de kantonrechter voor de hand om als nationale rechter bij de toepassing en uitleg van de Verordening, acht te slaan op rechtspraak van andere gerechten binnen de Europese Unie en dan met name rechtspraak van de hogere instanties, en zeker wanneer die uitspraken dezelfde luchthaven op dezelfde dag betreffen.
Op grond van de overgelegde stukken door de luchtvaartmaatschappij – waaronder uitspraken van andere rechtbanken binnen de Europese Unie – komt de kantonrechter tot het oordeel dat de (substantiële) capaciteitsreductie een buitengewone omstandigheid is. Verder oordeelt de kantonrechter dat de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen getroffen om de annulering te voorkomen.
Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met Joanne Houwers.
T: +31 (0)24 38 13 138
E: houwers@dirkzwager.nl