1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Vitesse – Provincie Gelderland 2-1

Vitesse – Provincie Gelderland 2-1

Vitesse, haar private financiers en de Vrienden van Vitesse ( Vitesse c.s),  hebben voor spraakmakende uitspraken gezorgd. Op basis van toezeggingen van (4 van de 5) leden van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland staken zij aanzienlijke bedragen in de club terwijl al snel na het doen van die toezeggingen bleek dat deze (door de weigering van provinciale staten daaraan mee te werken) niet konden worden waargemaakt. Vitesse c.s. stelden dat zij op het verkeerde been waren gezet en vo...
Leestijd 
Auteur artikel Frank Delissen
Gepubliceerd 07 juli 2010
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Vitesse, haar private financiers en de Vrienden van Vitesse ( Vitesse c.s),  hebben voor spraakmakende uitspraken gezorgd. Op basis van toezeggingen van (4 van de 5) leden van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland staken zij aanzienlijke bedragen in de club terwijl al snel na het doen van die toezeggingen bleek dat deze (door de weigering van provinciale staten daaraan mee te werken) niet konden worden waargemaakt. Vitesse c.s. stelden dat zij op het verkeerde been waren gezet en vorderden vergoeding van de daardoor geleden schade. Bij de rechtbank vingen zij bot maar in hoger beroep bij het hof trokken zij aan het langste eind. De provincie stapte naar de Hoge Raad maar die verwierp op 25 juni 2010 alle klachten die de provincie tegen het hof arrest had aangevoerd.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad vroeg menig politicus zich in de pers af of hij of zij nog wel de mond open kon doen zonder aansprakelijkheid over zich af te roepen. Moeten wij dan bij alles wat we zeggen een voorbehoud maken? Een nadere beschouwing van de uitspraak leidt tot een genuanceerd nee, waarmee niet gezegd wordt dat het maken van een voorbehoud niet verstandig is. Als de Gelderse gedeputeerden dat hadden gedaan was er geen aansprakelijkheid voor de provincie ontstaan.

De Hoge Raad argumenteert langs de volgende lijn.

Vaststaat dat de gedeputeerden op 2 juli 2001 zonder voorbehoud de concrete toezegging hebben gedaan dat de provincie zorg zou dragen voor een eenmalige huurverlaging voor het stadion Gelredome voor het seizoen 2001-2002, en voorts dat de gedeputeerden niet bevoegd waren deze toezegging te doen en een daarop voortbouwend besluit te nemen.

De betreffende gedragingen van de gedeputeerden hebben in het maatschappelijk verkeer te gelden als gedragingen van de provincie. Zijn deze gedragingen onrechtmatig dan leidt dat tot onrechtmatig handelen van de provincie.

Die gedragingen  hielden in dat de gedeputeerden aan Vitesse c.s. gedetailleerde instructies inzake de financiële sanering van Vitesse hebben gegeven en daarbij de toezegging hebben gedaan dat ook de provincie zelf, die in deze kwestie eigen financiële belangen had,  een zeer omvangrijke financiële inspanning zou verrichten waardoor het door Vitesse c.s. nagestreefde doel, namelijk licentieverlening voor deelname aan het betaald voetbal in het seizoen 2001-2002, kon worden verwezenlijkt. De gedeputeerden hadden behoren te begrijpen dat Vitesse c.s. zeer aanzienlijke schade zouden lijden als het daartoe bevoegde orgaan, provinciale staten, de noodzakelijke toestemming voor hun handelen niet zou verlenen. Het lag niet op de weg van de andere aanwezigen navraag te doen naar de bevoegdheid van de gedeputeerden om de toezeggingen te doen. In de gegeven omstandigheden  mocht van de gedeputeerden, en in het bijzonder van de gedeputeerde met de portefeuille financiën, worden verwacht dat zij tegenover Vitesse c.s. voldoende duidelijk een voorbehoud hadden gemaakt van toestemming van provinciale staten, danwel dat zij uitdrukkelijk Vitesse c.s. hadden gewaarschuwd dat de provincie slechts een inspanningsverplichting op zich nam.

Het verweer van de provincie dat het vertrouwen van Vitesse c.s.  niet gerechtvaardigd was faalt. Daarbij heeft het hof niet miskend dat slechts onder bijzondere omstandigheden –die zich hier voordoen - plaats is voor het oordeel dat het handelen van de provincie jegens Vitesse c.s. onrechtmatig is.
Vervolgens beschrijft de Hoge Raad de bijzondere feiten en omstandigheden die meebrengen dat de gedeputeerden een voorbehoud hadden moeten maken of hadden moeten waarschuwen en komt tot de slotsom dat het  oordeel van het hof, dat erop neerkomt dat de provincie jegens Vitesse c.s.onrechtmatig heeft gehandeld en de dientengevolge geleden schade aan Vitesse c.s. moet vergoeden,  geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.

Kortom, de Hoge Raad benadrukt het uitzonderingskarakter van aansprakelijkheid van de provincie
tengevolge van onbevoegde toezeggingen van haar bestuurders (slechts onder bijzondere omstandigheden onrechtmatig).  Er lijkt dan ook  geen reden voor bestuurlijk Nederland zich zorgen te maken over laagdrempelige aansprakelijkheid. Die is namelijk niet uit het arrest af te leiden.