1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Aflevering door wegvervoerder

Aflevering door wegvervoerder

Regelmatig wordt lading ontvreemd, nadat de wegvervoerder de lading al op de plaats van bestemming heeft neergezet. De wegvervoerder (chauffeur) denkt vaak dat zijn taak erop zit, nadat hij op instructie van de geadresseerde de lading (eventueel nog geladen in het voertuig) heeft achtergelaten op of in de directe nabijheid van het terrein van de geadresseerde.Zonder bewijs van acceptatie van de geadresseerde met die gang van zaken loopt de wegvervoerder echter het risico te moeten opdraaien v...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 20 februari 2012
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Regelmatig wordt lading ontvreemd, nadat de wegvervoerder de lading al op de plaats van bestemming heeft neergezet. De wegvervoerder (chauffeur) denkt vaak dat zijn taak erop zit, nadat hij op instructie van de geadresseerde de lading (eventueel nog geladen in het voertuig) heeft achtergelaten op of in de directe nabijheid van het terrein van de geadresseerde.

Zonder bewijs van acceptatie van de geadresseerde met die gang van zaken loopt de wegvervoerder echter het risico te moeten opdraaien voor beschadiging of verlies van de vervoerde zaken.

Juridisch begrip
De wegvervoerder heeft de wettelijke verplichting om de door hem ten vervoer ontvangen zaken ter bestemming af te leveren in de staat waarin hij deze heeft ontvangen (art. 8: 1095 BW). Dit is geen inspanningsverplichting (zoals een arts heeft), maar een resultaatsverplichting. Zodra de wegvervoerder de zaken heeft afgeleverd, is hij niet langer aansprakelijk. Het  is echter niet altijd duidelijk wanneer sprake is van juridische aflevering.

De Hoge Raad heeft zich op 17 februari 2012  over dit punt uitgelaten. Het ging over een in 2001 verstekte vervoersopdracht voor een binnenlandse retourzending van een partij roestvrijstalen buizen. Hiervoor werden door de ondervervoerder twee trekkers met oplegger ingezet en twee aparte vrachtbrieven opgesteld. Aflevering diende 13 november 2001 plaats te vinden op het bedrijfsterrein van de geadresseerde in Sliedrecht. Beide voertuigen hebben zich die dag ook bij de geadresseerde gemeld. Ten aanzien van de eerste oplegger is de vrachtbrief door de geadresseerde voor goede ontvangst getekend. Voor de tweede oplegger was op dat moment geen plek meer, de chauffeur verklaart dat de geadresseerde hem verzocht de oplegger buiten het bedrijfsterrein aan de (onbeveiligde en onbewaakte) openbare weg te parkeren. Zo gezegd, zo gedaan.

Of de oplegger met lading vervolgens dagen ongemerkt is blijven staan is onduidelijk, maar op 20 november 2001 werd vastgesteld dat de tweede oplegger met lading was gestolen. Anders dan de rechtbank Roermond oordeelt de Hoge Raad dat het Hof ’s-Hertogenbosch terecht heeft aangenomen dat de tweede oplegger ten tijde van de diefstal nog niet was afgeleverd door de vervoerder. De vervoerder diende de schade te betalen. Weliswaar zal de vervoerder een beroep hebben kunnen doen op de aansprakelijkheidslimiet van (omgerekend) EUR 3,40 per verloren kilogram, maar daar was de vervoerder waarschijnlijk niet zozeer bij gebaat nu het ging om roestvrijstalen buizen. Het kostte de vervoerder uiteindelijk EUR 103.642,- te vermeerderen met rente en incasso- en proceskosten.         

In 1995 heeft de Hoge Raad overwogen dat met aflevering niet slechts de feitelijke lossing of afgifte van de vervoerde zaken wordt bedoeld. Dat zou ook af te leiden zijn uit art. 17 lid 1 CMR-Verdrag (internationaal wegvervoer), waarop art. 8: 1095 BW gebaseerd is. Indien de geadresseerde dient te lossen dan zal wel al van aflevering sprake zijn op het moment dat de geadresseerde feitelijk over de vervoerde zaken kan beschikken op de plaats van bestemming (geladen op voertuig). In 2012 overweegt de Hoge Raad dat van aflevering sprake is, indien de vervoerder de macht over de vervoerde zaken met instemming van de geadresseerde opgeeft én deze in de gelegenheid stelt feitelijke macht over het goed uit te oefenen.

Bewijs
De instemming van de geadresseerde kan blijken uit diens ondertekening van de vrachtbrief, maar kan ook door ander bewijs worden geleverd. In voormeld geval was de vrachtbrief ten aanzien van de tweede lading niet door de geadresseerde getekend. De wegvervoerder is er voorts niet in geslaagd om middels getuigen de beweerde instructie van de geadresseerde om buiten het terrein te parkeren, te bewijzen. Aangezien de wegvervoerder tijdens de procedures bovendien stelde dat de lading door de geadresseerde geweigerd werd, kon het Hof niet anders aannemen dan dat van instemming van de geadresseerde met aflevering middels het ‘op de stoep parkeren’ geen sprake was, ook niet op een later moment. Het feit dat partijen waren overeengekomen dat de geadresseerde vanaf 13 november 2001 de tweede trekker huurde voor NLG 85,- per dag, maakte dat niet anders.

Er was dan ook geen reden om aan te nemen dat de vervoerovereenkomst ten tijde van de diefstal reeds was beëindigd en was opgevolgd door een andere overeenkomst die een minder vergaande aansprakelijkheid op de wegvervoerder zou leggen. Een dergelijke mogelijkheid had de Hoge Raad in 1979 al geopperd. Het Hof had verder aangegeven dat mogelijk wel van aflevering sprake was geweest, indien de trekker met lading op het bedrijfsterrein van de geadresseerde was achtergelaten. Hoewel middels beter procederen de wegvervoerder wellicht zonder kleerscheuren uit de strijd was gekomen, moet vooral worden onthouden dat het laten tekenen van de vrachtbrief door de geadresseerde van schatbare waarde is. Dat laatste geldt overigens niet alleen als bewijs van aflevering jegens een partij bij de vervoerovereenkomst, maar ook jegens de fiscus.