1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Afwezigheid leidinggevende in slijterij in supermarkt reden voor handhavend optreden

Afwezigheid leidinggevende in slijterij in supermarkt reden voor handhavend optreden

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op de valreep nog een drietal belangrijke uitspraken gedaan voor de supermarkt- en slijtersbranche. Uit de uitspraken van 28 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3453, ECLI:NL:RVS:2016:3451 en ECLI:NL:RVS:2016:3454) volgt dat in een slijterij in een supermarkt altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn. Als geen leidinggevende in de slijterij aanwezig is, dan is dit reden voor handhavend optreden op grond van de Drank- en Horecawet (hie...
Leestijd 
Auteur artikel Willyne van Osch (uit dienst)
Gepubliceerd 17 januari 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op de valreep nog een drietal belangrijke uitspraken gedaan voor de supermarkt- en slijtersbranche. Uit de uitspraken van 28 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3453, ECLI:NL:RVS:2016:3451 en ECLI:NL:RVS:2016:3454) volgt dat in een slijterij in een supermarkt altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn. Als geen leidinggevende in de slijterij aanwezig is, dan is dit reden voor handhavend optreden op grond van de Drank- en Horecawet (hierna: Dhw). Supermarkten waarin zich een slijterij bevindt, zullen er in 2017 (en uiteraard ook daarna) voor moeten zorgen dat niet alleen in de supermarkt, maar ook in de slijterij een leidinggevende aanwezig is.

Feiten
Aanleiding voor de uitspraken zijn drie handhavingsverzoeken van SlijtersUnie. SlijtersUnie heeft de burgemeesters van Sint-Oedenrode, Someren en Schijndel verzocht handhavend op te treden tegen drie slijterijen gevestigd in supermarkten in hun gemeenten, omdat in die slijterijen niet permanent een leidinggevende aanwezig was. Dit is volgens SlijtersUnie in strijd met artikel 24 van de Dhw. Volgens het eerste lid van dat artikel is het verboden een slijterij voor het publiek geopend te houden indien in de “inrichting” geen leidinggevende aanwezig is. De burgemeesters wezen de verzoeken echter af. Volgens hen vormen de supermarkt en de slijterij samen een inrichting en was het derhalve voldoende dat in de supermarkt een leidinggevende aanwezig was.

Belanghebbende
Met betrekking tot het verweer dat SlijtersUnie geen belanghebbende is bij haar verzoek om handhaving, oordeelde de Afdeling dat het doel van de SlijtersUnie het opkomen voor de belangen van haar leden is. Bovendien verwijst de Afdeling naar onder meer de uitspraak van 23 augustus 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY6762), waarin is overwogen dat een belangenorganisatie die opkomt voor de belangen van haar leden daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. In dit hoger beroep is niet gebleken dat SlijtersUnie slechts voor een enkel lid opkomt.

Inrichting
Ook was de Afdeling het niet eens met de uitleg die de burgemeesters aan het begrip “inrichting” hadden gegeven. Volgens de Afdeling volgt uit de definitie van het begrip “inrichting” in artikel 1 Dhw en de wetsgeschiedenis dat “besloten ruimten waarin niet het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, niet tot de inrichting behoren, ook al zijn die besloten ruimten op hetzelfde adres of in hetzelfde pand gevestigd als een besloten ruimte waarin wel het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend.” Een inrichting bestaat dus niet uit het gehele pand, waarin zowel een supermarkt als een slijterij zijn gevestigd, maar enkel uit de daarin gelegen besloten ruimten waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Onder deze ruimten vallen de slijterij en bijvoorbeeld een kantoor of voorraadruimte, mits de ruimte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van het slijtersbedrijf, in de onmiddellijke nabijheid daarvan is gelegen en direct zicht biedt op de slijterij.

Duidelijk is dat het begrip inrichting in de Dhw anders wordt uitgelegd dan het begrip “inrichting” dat is opgenomen in de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Van een inrichting als bedoeld in die wet is blijkens artikel 1.1 Wm sprake als een bedrijvigheid bedrijfsmatig is en binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Blijkens het vierde lid van artikel 1.1 Wm worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.

Voornoemd oordeel van de Afdeling over (de uitleg van) het begrip inrichting in de Dhw brengt met zich mee dat sprake is van overtreding van artikel 24 Dhw, indien in een slijterij in een supermarkt geen leidinggevende aanwezig is. De burgemeesters waren dan ook bevoegd en gehouden handhavend op te treden tegen de supermarkten.

Conclusie
De uitspraken brengen met zich mee dat supermarkten waarin een slijterij is gevestigd niet meer kunnen volstaan met één leidinggevende voor de hele winkel, aangezien in de slijterij altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn. Supermarkten zullen hun werkwijze (en personeelsbestand) hierop aan moeten passen. De uitspraken zijn overigens niet alleen interessant voor supermarkten en slijterijen, maar ook voor bestuursrecht juristen, aangezien in de uitspraken voor het eerst een correctie op het bestuursrechtelijke relativiteitsvereiste is aangenomen. Daarover schreven wij eveneens een artikel.

Mocht u vragen hebben naar aanleiding van voornoemde uitspraken, neem dan contact op met Willyne van Osch of José Jochemsen-Vernooij van de Food & Agrigroep van Dirkzwager. Wij helpen u graag verder.