1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Belangrijk arrest Hoge Raad over terugvordering (art. 61 Onteigeningswet)

Belangrijk arrest Hoge Raad over terugvordering (art. 61 Onteigeningswet)

Op 25 februari 2011 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de zogenaamde terugvorderingszaken van de gemeente Eindhoven. Volgens de Hoge Raad kan deze vordering alleen tegen de onteigenende partij worden ingezet, en is voor toewijzing van een vordering tot teruglevering geen plaats als de bestemming waarvoor is onteigend inmiddels is gerealiseerd.  Inzet van de cassatieprocedures procedures was de vordering tot teruglevering (terugvordering) van percelen, die ten name van de gemeente Eindhoven...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 08 maart 2011
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 25 februari 2011 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de zogenaamde terugvorderingszaken van de gemeente Eindhoven. Volgens de Hoge Raad kan deze vordering alleen tegen de onteigenende partij worden ingezet, en is voor toewijzing van een vordering tot teruglevering geen plaats als de bestemming waarvoor is onteigend inmiddels is gerealiseerd.  Inzet van de cassatieprocedures procedures was de vordering tot teruglevering (terugvordering) van percelen, die ten name van de gemeente Eindhoven waren onteigend ten behoeve van de realisering van (militaire) bestemmingen. De gemeente had de gronden na onteigening, volgens afspraak, doorgeleverd aan de Staat. De voormalig eigenaren hebben de teruglevering gevorderd omdat niet binnen de in art. 61 Ow bedoelde driejaarstermijn een aanvang zou zijn gemaakt met het werk waartoe was onteigend. Dat is één van de situaties waarin de wet de onteigende het recht toekent om, naar keuze, de onteigende gronden terug te vorderen dan wel een aanvullende schadeloosstelling te eisen. De voormalig eigenaren hadden hun vordering gebaseerd op art. 61 Ow, met als argument dat de gemeente en de Staat in dit bijzondere geval dienden te worden vereenzelvigd, en als dat niet zou kunnen op grond van onrechtmatige daad.

De rechtbank had de vorderingen tot teruglevering toegewezen, maar het gerechtshof heeft deze in hoger beroep alsnog afgewezen, en de gemeente tot een aanvullende schadeloosstelling veroordeeld. Het hof achtte daarbij van belang dat de (militaire) bestemmingen, waarvoor was onteigend, waren gerealiseerd, en dat aldus geen sprake was van een onnodige onteigening maar hooguit van een ontijdige onteigening. Voor de opgetreden vertraging was bovendien een verklaring gegeven: partijen gingen uit van een onjuiste einddatum van de termijn van art. 61 Ow, en de aanbesteding van de werkzaamheden had tot een arbitrageprocedure geleid. Het hof was om die redenen van oordeel dat de gemeente en de Staat zich terecht op het standpunt hadden gesteld dat eisers geen in rechte te respecteren belang hebben bij teruglevering.

Terugvordering art. 61 Ow alleen tegen onteigenaar

De Hoge Raad is allereerst –met rechtbank en Hof- van oordeel dat art. 61 Ow geen grond biedt voor een vordering tot teruggave tegen een opvolgend eigenaar. De tekst van het artikel (“terugvorderen”) en de strekking, bescherming tegen onnodige of ontijdige onteigening, verzetten zich tegen een ruime uitleg die een terugvordering tegen een andere dan de onteigenende partij mogelijk maakt.

Vereenzelviging alleen onder zeer bijzondere omstandigheden

De Hoge Raad verwerpt het argument dat de gemeente en de Staat in dit geval zouden moeten worden vereenzelvigd, omdat de ene overheid, de gemeente, had onteigend ten behoeve van de andere overheid, de Staat. In de onteigeningsprocedure is vastgesteld dat de onteigening in het belang van de gemeente was. De klacht in cassatie is dan ook gebaseerd op een onjuist uitgangspunt, dat in feite de Staat de belanghebbende partij was. De Hoge Raad overweegt ook nog dat voor vereenzelviging alleen plaats zou kunnen zijn onder zeer bijzondere omstandigheden die naar het kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel van het hof niet aan de orde waren.

Geen belang bij terugvordering als bestemming is gerealiseerd!

De voormalig eigenaren hadden hun vordering ook gebaseerd op onrechtmatige daad. De Hoge Raad stelt vast dat het oordeel van het hof, dat geen rechtens te respecteren belang bestaat bij terugvordering van het onteigende, op de feitelijke en niet onbegrijpelijke vaststelling berust, dat de bestemming waarvoor is onteigend is gerealiseerd. Dit –voor een deel feitelijke- oordeel getuigt volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

Materiële werkzaamheden: alleen werkzaamheden ter uitvoering van het werk zelf

De gemeente had in cassatie aangevoerd dat er binnen de drie jaarstermijn van art. 61 Ow landmeetkundige werkzaamheden en bodenonderzoeken waren uitgevoerd. Volgens de gemeente moeten alle fysieke werkzaamheden op of aan het onteigende in beschouwing worden genomen. Net als rechtbank en Hof gaat de Hoge Raad hier niet in mee. Volgens de Hoge Raad tellen alleen werkzaamheden ter uitvoering van het werk zelf, en niet de door de gemeente bedoelde, naar hun aard niet meer dan voorbereidende werkzaamheden.