Structurele schending administratieplicht en persoonlijk gewin bij zorgfraude
VGZ startte naar aanleiding van een aantal fraudemeldingen een fraudeonderzoek bij een thuiszorginstelling. Tijdens dat onderzoek stelde VGZ onder meer vast dat de zorgplannen en indicaties niet voldeden aan de gestelde eisen, dagrapportages en urenregistraties niet op elkaar aansloten en er twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van stukken. VGZ gaf de zorgaanbieder gelegenheid op deze bevindingen te reageren, maar een inhoudelijke reactie bleef uit. In de civiele procedure verweerde de zorgaanbieder zich met de algemene stelling dat de “administratieve fouten” het gevolg waren van “hoge werkdruk”. Ook werden verklaringen van zorgverleners en verzekerden overgelegd, waarin zij bevestigden dat de zorg wél geleverd was.
De rechtbank Amsterdam achtte deze verweren echter onvoldoende en oordeelde dat zowel de zorginstelling als haar bestuurder onrechtmatig hadden gehandeld jegens VGZ. Reden hiervoor was dat zij volgens de rechtbank structureel niet voldeden aan de administratieplicht uit artikel 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Wat de rechtbank verder ogenschijnlijk zwaar liet wegen, was dat de bestuurder persoonlijk had geprofiteerd van de onregelmatigheden. In de jaren waarin de tekortkomingen speelden, behaalde de zorginstelling namelijk uitzonderlijk hoge winsten — oplopend tot bijna 50% — die vervolgens als dividend aan de bestuurder werden uitgekeerd. De rechtbank zag daarin een direct verband met de geconstateerde fraude en concludeerde dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt viel te maken. Daarmee werd de bestuurder persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de door VGZ geleden schade.
Rechtspraak over persoonlijke aansprakelijkheid bestuurders bij zorgfraude
Deze uitspraak staat niet op zichzelf. Zo oordeelde de rechtbank Amsterdam eerder dit jaar eveneens dat een bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt als uit de zorgadministratie niet blijkt welke zorg wanneer aan welke verzekerde is geleverd. Dat geldt zeker als de bestuurder die administratie zelf uitvoerde. Ook was het volgens de rechtbank van belang dat het in deze zaak een niet-gecontracteerde zorgaanbieder betrof. Juist dan mag volgens de rechtbank van een bestuurder worden verwacht dat hij zich “extra bewust” is van de noodzaak om de zorg adequaat te administreren en te verantwoorden tegenover de zorgverzekeraar.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant kwam op 11 september 2024 tot een vergelijkbaar oordeel. De bestuurder werd persoonlijk aansprakelijk gesteld, omdat vereiste zorgdossiers ontbraken, onderaannemers heimelijk werden ingezet en structureel kosten in rekening waren gebracht die buiten het door VGZ gecontracteerde budget van de cliënt vielen. De rechtbank achtte het handelen van de bestuurder dermate verwijtbaar dat hij – na faillissement van de zorgaanbieder – persoonlijk aansprakelijk kon worden gesteld voor de door VGZ geleden schade. Daarbij speelde ook mee dat de bestuurder opereerde binnen een grote, deels publiek gefinancierde zorginstelling, waarin volgens de rechtbank een verhoogde mate van professionaliteit mag worden verwacht.
De uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 9 april 2024 laat tot slot zien dat ook het nodige wordt verwacht van bestuurders van zorgaanbieders die zorg laten leveren (en declareren) door onderaannemers. In deze zaak achtte het hof de bestuurder van de hoofdaannemer persoonlijk aansprakelijk voor de schade die (onder meer) was ontstaan door een gebrekkige administratie en onvoldoende toezicht op een nieuwe, onervaren onderaannemer. Hierdoor was een aanzienlijk bedrag aan niet-geleverde zorg ten onrechte bij de zorgverzekeraar gedeclareerd. Volgens het hof had de bestuurder dit kunnen voorkomen door enige vorm van toezicht toe te passen, zoals het uitvoeren van steekproeven op de gedeclareerde zorg van de onderaannemer. Het nalaten daarvan rekende het hof de bestuurder zwaar aan.
Wanneer is een zorgbestuurder persoonlijk aansprakelijk?
De lat voor persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders ligt in beginsel hoog. Alleen wanneer sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt, kan een bestuurder in privé aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 2:9 of 6:162 BW. De hierboven beschreven uitspraken laten zien dat die lat in de praktijk wordt gehaald wanneer bestuurders structureel tekortschieten in de uitvoering van hun ‘kerntaak’. Enkele incidentele administratieve missers is daarvoor onvoldoende. Dat is wat ons betreft ook terecht gelet op de vergaande gevolgen van persoonlijke aansprakelijkheid.
Hoewel de lat in deze zaken op het eerste gezicht lager lijkt te liggen, is kenmerkend aan al deze uitspraken dat steeds sprake was van een patroon van ernstige en aanhoudende tekortkomingen. Het betrof situaties waarin de administratieplicht herhaaldelijk werd geschonden, toezicht op de gedeclareerde zorg (of bijvoorbeeld onderaannemers) ontbrak, relevante informatie voor de zorgverzekeraar werd achtergehouden en/of de bestuurder zelf financieel profiteerde van onrechtmatige declaraties.
Zolang de bestuurder de geleverde en gedeclareerde zorg controleert (of dit adequaat laat controleren) en tijdig ingrijpt bij signalen van onregelmatigheden, zal niet snel sprake zijn van persoonlijk aansprakelijkheid.