1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Brief Schouten 17 oktober 2022 naar aanleiding van wetgevingsoverleg Wtp: hoe zit het met de toekomstige dekking nabestaandenpensioen?

Brief Schouten 17 oktober 2022 naar aanleiding van wetgevingsoverleg Wtp: hoe zit het met de toekomstige dekking nabestaandenpensioen?

Op 10 en 12 oktober 2022 heeft Schouten een wetgevingsoverleg (WGO) gevoerd over het wetsvoorstel toekomst pensioenen (wtp).
Leestijd 
Auteur artikel Frédérique Hoppers
Gepubliceerd 20 oktober 2022
Laatst gewijzigd 20 oktober 2022

In haar daaropvolgende brief van 17 oktober 2022 belicht zij diverse onderdelen van de wtp, onder meer ten aanzien van de dekking voor het nabestaandenpensioen. Een zeker niet onbelangrijk onderdeel van de wtp: iedere deelnemer met een naaste (partner en/of kind) kan hier helaas mee geconfronteerd worden. Zeker bij een (beoogde) uitdiensttreding zou, ook bij de personeelsfunctionaris, de vraag moeten opkomen wat dat doet met de dekking voor het nabestaandenpensioen. Ook omdat handelen van de (ex-)werknemer juist een dekking kan maken of breken. Ik licht dit, aan de hand van de verduidelijking door Schouten, nader toe.

Werknemers

De wtp gaat uit van een dekking voor het nabestaandenpensioen op risicobasis. Dit betekent dat, wanneer de pensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioenregeling, er een dekking bestaat voor het nabestaandenpensioen tijdens deelnemerschap. Dus tijdens een actieve dienstbetrekking. Een uitdiensttreding daarentegen betekent in beginsel een einde van het deelnemerschap en daarmee een einde van de dekking. De wtp voorziet daarom in een standaard periode van uitloopdekking na uitdiensttreding: 3 maanden. In dat geval wordt een ex-werknemer niet direct na uitdiensttreding geconfronteerd met een einde van de dekking. De ex-werknemer krijgt daarmee tijd om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie: bijvoorbeeld het regelen van een overlijdensrisicoverzekering, of juist het aanvragen van een vrijwillige voortzetting van de dekking van het nabestaandenpensioen bij de pensioenuitvoerder. Of laatstgenoemde mogelijkheid onder de wtp bestaat, hangt af van de situatie. Hieronder belicht ik er drie.

1. Dekking nabestaandenpensioen na einde dienstverband: geen WW/geen ZW

Een uitdiensttreding zonder WW- of ZW-aanspraak doet zich bijvoorbeeld voor als de werknemer zelf ontslag neemt. In dat geval heeft de werknemer onder de wtp wel recht op de standaard uitloopdekking van 3 maanden, of korter als de werknemer vóór die tijd een nieuwe dienstbetrekking aangaat. Als de werknemer daarna nog steeds een dekking wenst, bestaat onder de wtp de mogelijkheid tot uitruil: de werknemer betaalt dan in feite met zijn spaarpot aan ouderdomspensioen de risicopremies voor het nabestaandenpensioen.

2. Dekking nabestaandenpensioen na einde dienstverband: WW

Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor als de werkgever het dienstverband (anders dan door een ontslag op staande voet) beëindigt, of als partijen op initiatief van de werkgever tot een zogenoemde vaststellingsovereenkomst komen. Ook hier doet zich de standaard uitloopdekking van 3 maanden voor. Aanvullend daarop geldt dat, zolang de WW-situatie voortduurt, de dekking voor het nabestaandenpensioen blijft bestaan. Met het oog op het nabestaandenpensioen kan een WW-vriendelijke beëindiging (in plaats van de werknemer zelf laten opzeggen of een ontslag op staande voet situatie) dus een stuk verstandiger zijn. Eindigt de WW-uitkering, ontstaat alsnog de mogelijkheid om de risicoverzekering vrijwillig voort te zetten, maar dan ditmaal wel onder betaling van de risicopremies die onttrokken worden aan de spaarpot voor het ouderdomspensioen.

3. Dekking nabestaandenpensioen na einde dienstverband: ZW

Er zijn verschillende situaties waarin een werknemer na uitdiensttreding geconfronteerd wordt met terugval op een ZW-uitkering. Bijvoorbeeld omdat de werknemer een contract voor bepaalde tijd had en ziek uit dienst treedt. Of omdat de werknemer vanuit een WW-situatie alsnog ziek wordt. Ietwat merkwaardig vind ik dat de situatie dan “van kleur verschiet”. Weliswaar bestaat ook in een ZW-situatie de 3 maanden uitloopdekking (voor zover die uitloop nog niet vanuit WW aan de orde was), echter de automatische voortzetting van de dekking tijdens de volledige WW-periode is niet aan de orde tijdens de ZW-periode. Enkel de mogelijkheid bestaat om de dekking dan vrijwillig voort te zetten, maar dat is dan dus onder voldoening van de risicopremie die onttrokken wordt aan de spaarpot voor het ouderdompensioen. De vraag is of (zieke) ex-werknemers dit kunnen of willen betalen en hier bovendien voldoende alert op zijn.

Concreet betekent voorgaande dus dat onder de wtp tijdens een ZW-situatie het risico op overlijden niet automatisch gedekt is. Dit, terwijl de kans op overlijden tijdens een ZW-situatie mij reëler voorkomt dan tijdens een WW-situatie. Mogelijk dat hier nog een wettelijke aanpassing gaat volgen. Schouten schrijft hierover namelijk:

“Net zoals het mogelijk is om tijdens de WW-periode de risicodekking voor zowel partner- als wezenpensioen automatisch voort te zetten, is het ook mogelijk om de risicodekking voor partner- en wezenpensioen standaard voort te zetten gedurende de periode dat een werknemer een Ziektewet uitkering ontvangt. Naast dat dit een wettelijke aanpassing vereist, heeft dit ook gevolgen voor de premiestelling en de uitvoering door pensioenuitvoerders.”

Het is mij niet duidelijk of voorgaand citaat tevens een harde toezegging van Schouten behelst tot aanpassing van de wtp op dit punt. Dat valt echter wel toe te juichen.

In geval van een WIA-situatie (na twee jaar ziekte) bestaat overigens uitsluitend dekking voor zover het pensioenreglement daar nadrukkelijk in voorziet (bijvoorbeeld een premievrije voortzetting van de pensioendeelname tijdens WIA).

Zelfstandigen

Eén van de Kamerleden, Nijboer,  heeft geopperd de mogelijkheid om de optie tot vrijwillige voortzetting van de pensioendeelneming tot standaard te maken, wanneer een deelnemer na zijn dienstverband als zelfstandige aan de slag gaat. Momenteel is vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw op grond van artikel 54 Pensioenwet wettelijk verankerd als een mogelijkheid die de pensioenuitvoerder zou kunnen bieden en waarbij de deelnemer zélf de aanvraag moet indienen (opt in).

Schouten legt de suggestie van Nijboer zo uit dat een opt out situatie wettelijk verankerd wordt. Met andere woorden: deze zelfstandige gaat standaard vanuit de vrijwillige voortzettingssituatie deelnemen, tenzij de zelfstandige zelf kenbaar maakt dit niet te willen (bijvoorbeeld vanwege de kosten).

Schouten gaat daarmee echter naar mijn mening voorbij aan een belangrijkere oorzaak voor het niet (massaal) gebruik maken van de vrijwillige voortzetting pensioendeelneming. Veel pensioenuitvoerders, zeker verzekeraars, bieden namelijk lang niet altijd de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de pensioendeelneming. Dat hoeft strikt genomen ook niet, nu artikel 54 Pensioenwet dat niet dwingend voorschrijft, maar zolang de mogelijkheid niet in het pensioenreglement opgenomen is, valt er überhaupt niet te kiezen voor vrijwillige voortzetting van de pensioendeelneming, dus ook niet voor de deelnemer die besluit zelfstandige te worden. Wellicht is het beter die oorzaak aan te pakken, omdat anders een opt out situatie nog steeds geen effect gaat sorteren en er dan dus net zo min een pensioendeelneming plaatsvindt.

Vervolgbijdrage

In een volgende bijdrage zal ik andere uitlatingen van Schouten naar aanleiding van het wetgevingsoverleg nader toelichten, waarbij ik onder andere zal ingaan op het aangekondigde aanvalsplan witte vlekken.