1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. De erfdienstbaarheid als privaatrechtelijke belemmering ofwel: de Limburgse Turborotonde

De erfdienstbaarheid als privaatrechtelijke belemmering ofwel: de Limburgse Turborotonde

Wanneer kan financiële compensatie het evidente karakter van de privaatrechtelijke belemmering wegnemen? Over die vraag oordeelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg in zijn vonnis van 13 juli jl. De feiten in deze zaak zijn als volgt.
Leestijd 
Auteur artikel Roos Molendijk (uit dienst)
Gepubliceerd 16 juli 2018
Laatst gewijzigd 16 juli 2018

Feiten
Bij besluit van 15 maart 2018 (het primaire besluit) heeft het college van Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: het college) aan Boskalis een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van twee bruggen. Deze bruggen (hierna ook wel: kunstwerken) maken onderdeel uit van de boven de A76 te realiseren (turbo)rotonde.

De eigenaar van het direct naast de voorziene rotonde gelegen landgoed heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Kern van zijn betoog was dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering is die in de weg staat aan het verlenen van de gevraagde vergunning. Ter onderbouwing hiervan had de eigenaar een akte overgelegd, waarin is voorzien in twee erfdienstbaarheden. Eén van die erfdienstbaarheden behelst – kort gezegd – de verplichting dat op het perceel waar de kunstwerken zijn voorzien, geen autosnelweg of ander werk met een kruin hoger dan 78 meter mag worden gerealiseerd. Nu de hoogte van de kunstwerken de genoemde hoogte van 78 meter overstijgt, wordt die erfdienstbaarheid van uitzicht volgens de eigenaar geschonden.


Oordeel voorzieningenrechter
Op 1 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter op het door eigenaar ingediende verzoek tegen de omgevingsvergunning beslist (ECLI:NL:RBLIM:2018:5132) en besloten het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat. De in de akte opgenomen maximumhoogte is niet voor meerderlei uitleg vatbaar en er bestaat geen ruimte om hiervan af te wijken. Dat het zicht op de kunstwerken mogelijk wordt beperkt door andere (al eerder vergunde) werken en dat bij de civiele rechter mogelijk kan worden verzocht om opheffing van de erfdienstbaarheid, maakt volgens de voorzieningenrechter geen verschil. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarom geen uitvoering mag worden gegeven aan de omgevingsvergunning tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.


Kort geding procedure (over opheffing van de erfdienstbaarheid)
Het college is daarop bij de civiele rechter een kort geding procedure gestart en heeft in dat kader aangevoerd dat het beroep van de eigenaar op de erfdienstbaarheid misbruik van recht oplevert. Verder heeft het college aan de voorzieningenrechter om opheffing van de bij uitspraak van 1 juni 2018 getroffen voorlopige voorziening verzocht.


De (civiele) voorzieningenrechter in kort geding heeft op 29 juni 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:6179) geoordeeld dat partijen terecht zijn uitgegaan van het bestaan van de erfdienstbaarheid van uitzicht. Volgens de voorzieningenrechter heeft de provincie de erfdienstbaarheid echter toerekenbaar over het hoofd gezien. De gevolgen van die fout dient de provincie te dragen. De eigenaar maakt volgens de civiele rechter dan ook geen misbruik van recht door zich te beroepen op de erfdienstbaarheid.


Dit kan evenwel anders zijn indien onder bepaalde omstandigheden geen genoegen wordt genomen met een financiële compensatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen evidente privaatrechtelijke belemmeringen namelijk worden opgeheven bij een voldoende financiële compensatie. Indien de provincie een onderbouwde afkoopsom voorstelt – met inachtneming van de door haar gemaakte fout – dan is het aan de bestuursrechter om het al dan niet betalen van een behoorlijke afkoopsom te laten meewegen, aldus de voorzieningenrechter in kort geding.


De eigenaar heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 29 juni en in dat kader naar voren gebracht dat het opheffen van de erfdienstbaarheid niet mogelijk is via de civielrechtelijke weg en dat daarom sprake is van een onaantastbare privaatrechtelijke belemmering . De door het college geboden financiële compensatie die aan eigenaar is geboden voor de inbreuk die de realisatie van de kunstwerken op de erfdienstbaarheid maakt, is volgens eigenaar te laag.

Oordeel voorzieningenrechter 13 juli 2018
De voorzieningenrechter ziet zich in de procedure over de omgevingsvergunning die heeft geleid tot de uitspraak van 13 juli 2018 voor de vraag gesteld of sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden die maken dat er op dit moment geen sprake (meer) is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.


De voorzieningenrechter overweegt dat uit de uitspraak van de civiele rechter van 29 juni 2018 volgt dat het aanbod van een voldoende financiële compensatie maakt dat sprake is van misbruik van recht bij het volharden in het beroep op de erfdienstbaarheid. In dat geval valt immers (volgens de civiele rechter) met zekerheid de privaatrechtelijke belemmering weg. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door het college geboden financiële compensatie voor de inbreuk die de bouw van de kunstwerken op de erfdienstbaarheid maakt, gelet op de onderbouwing hiervan, niet als een evident ontoereikende compensatie kan worden aangemerkt.


Een overtuigende en onderbouwde weerlegging van die onderbouwing door eigenaar is evenwel niet voorhanden. Eigenaar heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter zelfs niet kenbaar gemaakt op welk bedrag hij de schade van de inbreuk op de erfdienstbaarheid becijfert, laat staan dat daarover door hem een deskundigenrapport is ingebracht. Dit betekent dat met de door het college geboden financiële compensatie het evidente karakter van de privaatrechtelijke belemmering wordt weggenomen. Niet kan worden gezegd dat de erfdienstbaarheid buiten twijfel blijvend in de weg staat aan de verwezenlijking van het bouwplan. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van een nieuw feit of gewijzigde omstandigheid op grond waarvan de getroffen voorlopige voorziening zal worden opgeheven.


Omdat bij de huidige stand van zaken het evidente karakter aan de privaatrechtelijke belemmering is ontvallen, ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de zwaarwegende belangen van de zijde van het college en Boskalis, geen aanleiding om de uitspraak op het hoger beroep, waarvan de behandeling pas op 28 augustus 2018 zal plaatsvinden, af te wachten. Het standpunt van de eigenaar dat het hervatten van de werkzaamheden zal leiden tot onomkeerbare gevolgen, deelt de voorzieningenrechter niet. Indien op grond van een onherroepelijk oordeel van de civiele rechter komt vast te staan dat sprake is van een onaantastbare erfdienstbaarheid en dat eigenaar zich daar rechtmatig op kan beroepen, kan dat er uiteindelijk toe leiden dat de (turbo)rotonde moet worden verwijderd of gewijzigd, zo overweegt de voorzieningenrechter.


Concluderend wijst de voorzieningenrechter het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening toe. Dit betekent dat Boskalis de werkzaamheden mag hervatten.


Ten slotte
Deze uitspraak van de voorzieningenrechter illustreert de vaste lijn in de jurisprudentie dat alleen een evidente privaatrechtelijke belemmeringen in bepaalde gevallen aan het verlenen van de omgevingsvergunning (voor activiteit bouwen gecombineerd met de opheffing van de strijdigheid met het bestemmingsplan) in de weg kan staan. Over de vraag of een erfdienstbaarheid een evidente privaatrechtelijke belemmering oplevert, wordt verschillend geoordeeld (zie voor een tegenstrijdig oordeel van achtereenvolgens de rechtbank en de Raad van State bijvoorbeeld een uitspraak van 15 mei2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0144). De uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli jl. maakt duidelijk dat het evidente karakter onder omstandigheden kan worden weggenomen door het bieden van financiële compensatie.

Heeft u naar aanleiding van bovenstaand artikel nog vragen? Neem dan gerust contact met ons op!