Een onteigende vordert op de voet van art. 61 Onteigeningswet uitsluitend namens zichzelf een in 1993 onteigend perceel terug, dat destijds in eigendom toebehoorde tot twee onverdeelde gemeenschappen. Deze vordering loopt spaak op het begrip “de onteigende partij”, aan wie volgens art. 61 Ow het terugvorderingsrecht toekomt.
De Hoge Raad is van oordeel dat bij de uitleg van het begrip “de onteigende partij” in art. 61 Ow moet worden teruggegrepen op de status quo op het tijdstip van de onteigening. De omstandigheid dat de onroerende zaak ten tijde van de onteigening ten tijde van de onteigening in mede-eigendom van verschillende personen was, brengt mee dat uitsluitend deze mede-eigenaren tezamen een actie tot terugvordering kunnen instellen. Met andere woorden: een voormalig mede-eigenaar kan de zaak niet voor zichzelf opeisen.
HR 9 juli 2010, BM6076
Vragen? Neemt u contact op met mr. Hanna Zeilmaker of mr. Jessica de Roos, 024-3813183
zeilmaker@dirkzwager,nl; deroos@dirkzwager.nl
De onteigende partij en de vordering tot teruglevering
Een onteigende vordert op de voet van art. 61 Onteigeningswet uitsluitend namens zichzelf een in 1993 onteigend perceel terug, dat destijds in eigendom toebehoorde tot twee onverdeelde gemeenschappen. Deze vordering loopt spaak op het begrip “de onteigende partij”, aan wie volgens art. 61 Ow het terugvorderingsrecht toekomt.De Hoge Raad is van oordeel dat bij de uitleg van het begrip “de onteigende partij” in art. 61 Ow moet worden teruggegrepen op de status quo op het tijdstip van de onteige...
Leestijd
Auteur artikel
Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd
16 juli 2010
Laatst gewijzigd
16 april 2018