1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. De (subjectieve) kennisgevingsplicht van de verzekeraar

De (subjectieve) kennisgevingsplicht van de verzekeraar

Duidelijkheid voor de verzekeringspraktijk: in het arrest van 7 juli 2023 heeft de Hoge Raad bepaald dat moet worden uitgegaan van een subjectieve benadering in het kader van de tweemaandentermijn van art. 7:929 BW. Volgens de Hoge Raad moet een verzekeraar een verzekeringnemer wijzen op een schending van de mededelingsplicht binnen twee maanden nadat de verzekeraar daarover voldoende zekerheid heeft verkregen.
Leestijd 
Auteur artikel Jan van Tongeren
Gepubliceerd 31 juli 2023
Laatst gewijzigd 01 augustus 2023

Mededelingsplicht en kennisgevingsplicht

Iedere verzekeringnemer is vóór het sluiten van een verzekering verplicht om zijn verzekeraar te voorzien van, kort gezegd, alle informatie die van belang is om het aangeboden risico te beoordelen (art. 7:928 lid 1 BW). Schendt de verzekeringnemer deze mededelingsplicht, dan kan dit consequenties hebben voor de verzekeringsdekking. Zo kan een verzekeraar, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, uitkering onder de verzekering weigeren dan wel verminderen (art. 7:930 lid 3 en 4 BW) of de verzekering opzeggen (art. 7:929 lid 2 BW).

Op de verzekeraar rust in dit kader een kennisgevingsplicht (art. 7:929 lid 1 BW). De verzekeraar die ontdekt dat de verzekeringnemer niet heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht, kan slechts een sanctie toepassen indien hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na ontdekking schriftelijk wijst op het niet voldoen aan de mededelingsplicht onder vermelding van de mogelijke gevolgen. De termijn van twee maanden is een vervaltermijn: door het verstrijken van de termijn gaat de bevoegdheid om een sanctie toe te passen als zodanig teniet.

In een eerder arrest overwoog de Hoge Raad (eventueel vindplaats opnemen) dat de verzekeraar moet stellen, en bij betwisting moet bewijzen, dat hij aan zijn kennisgevingsplicht heeft voldaan. Aan de kennisgevingsplicht, zo overwoog de Hoge Raad ook, ligt de gedachte ten grondslag dat de verzekeraar de verzekeringnemer niet in onzekerheid mag laten over de vraag of hij zich een beroep op schending van de mededelingsplicht wil voorbehouden en de zaak niet op haar beloop mag laten.

Maar op welk moment begint de tweemaandentermijn te lopen waarbinnen de verzekeraar een beroep op verzwijging kan doen? In het arrest van 7 juli 2023 heeft de Hoge Raad deze vraag beantwoord.

Onderliggende casus

Het ging in deze zaak om een verzekerde bedrijfsauto. Bij het sluiten van de verzekering had de verzekeringnemer in het aanvraagformulier de vraag ‘heeft verzekeringnemer de laatste 3 jaar 1 schade gehad of is de laatste 3 jaar in totaal meer dan EUR 10.000,- aan schade betaald?’ ontkennend beantwoord. Nadat de auto was gestolen, weigerde de verzekeraar de diefstalschade te vergoeden, omdat was gebleken dat de verzekeringnemer meer dan één schade had gehad (twintig) én meer dan €10.000,- was uitgekeerd (€58.923,12,-).

Hoge Raad

De rechtbank en het hof wijzen de vordering van de verzekeringnemer tot vergoeding van de diefstalschade af. Bij de Hoge Raad gaat het alleen nog om de vraag of bij de aanvang van de tweemaandentermijn uitgegaan moet worden van een subjectieve benadering van het begrip ontdekking (‘heeft de verzekeraar daadwerkelijk ontdekt’) of van een objectieve(re) benadering (‘heeft de verzekeraar redelijkerwijs behoren te ontdekken’).

De Hoge Raad gaat uit van een subjectieve benadering. Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis oordeelt de Hoge Raad dat de vervaltermijn van art. 7:929 lid 1 BW pas gaat lopen:

‘’als de verzekeraar voldoende zekerheid heeft verkregen dat de verzekeringnemer diens mededelingsplicht niet is nagekomen. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval wanneer de verzekeraar de bedoelde zekerheid heeft verkregen, en of en in welke mate van de verzekeraar mag worden verwacht dat hij onderzoek doet nadat hij aanwijzingen heeft gekregen dat de verzekeringnemer diens mededelingsplicht niet is nagekomen.’’

Aldus doet een enkel vermoeden dat de mededelingsplicht is geschonden de tweemaandentermijn (nog) niet aanvangen en wordt verzekeraars hiermee ruimte geboden om in dit kader onderzoek te verrichten. De verzekeraar kan bij een vermoeden echter niet stil blijven zitten.

Volgens Advocaat-Generaal Hartlief – in zijn conclusie voor het arrest – kan de subjectieve benadering met een beroep op de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2) van haar eventueel scherpe randjes worden ontdaan. In het geval dat het een verzekeraar kan worden aangerekend dat hij niet eerder de schending van de mededelingsplicht heeft ontdekt, zou een beroep van de verzekeringnemer op de redelijkheid en billijkheid ertoe kunnen leiden dat de verzekeraar – ondanks dat hij aan de kennisgevingsplicht heeft voldaan – geen sanctie kan toepassen.