1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. DNB jaagt pensioenfonds van raambekleder Hunter Douglas de gordijnen in met tweetal boetes (1)

DNB jaagt pensioenfonds van raambekleder Hunter Douglas de gordijnen in met tweetal boetes

Op 19 december 2016 heeft DNB een tweetal boetebeschikkingen aan  het Pensioenfonds Hunter Douglas (hierna: SPHD) opgelegd. Deze boetes zijn opgelegd kort voor de collectieve waardeoverdracht van SPHD naar PME. De boetebesluiten zijn het resultaat van een zeer langslepende discussie tussen DNB en SPHD. Een discussie die zich met name toespitste op de zogenoemde prudent person regel omtrent de beleggingen en de wettelijke eisen omtrent het voeren van een beheerste en integere bedrijfsvoering....
Leestijd 
Auteur artikel Frédérique Hoppers
Gepubliceerd 03 januari 2017
Laatst gewijzigd 16 april 2018

Op 19 december 2016 heeft DNB een tweetal boetebeschikkingen aan  het Pensioenfonds Hunter Douglas (hierna: SPHD) opgelegd. Deze boetes zijn opgelegd kort voor de collectieve waardeoverdracht van SPHD naar PME. De boetebesluiten zijn het resultaat van een zeer langslepende discussie tussen DNB en SPHD. Een discussie die zich met name toespitste op de zogenoemde prudent person regel omtrent de beleggingen en de wettelijke eisen omtrent het voeren van een beheerste en integere bedrijfsvoering. De bevindingen van DNB zijn niet uitsluitend interessant en relevant voor SPHD, maar mijns inziens voor ieder pensioenfondsbestuur. Het behelst op meerdere terreinen een concrete uitwerking van wettelijke, open pensioennormen. Uitwerkingen die weliswaar deels al in lagere regelgeving staan weergegeven, maar waar nu in de praktijk door DNB meer toelichting op is gegeven.


Eisen beleggingen


Artikel 135 van de Pensioenwet schrijft voor dat het pensioenfonds een beleggingsbeleid moet voeren dat in overeenstemming is met de zogenoemde prudent person regel. Het hierbij behorende uitgangspunt is dat belegd wordt in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden. Hoewel dit een open norm is, wordt deze open norm meer ingekleed in onder meer het Besluit Financieel Toetsingskader (Besluit FTK). Onder meer de artikelen 13 en 13a van het Besluit FTK behelzen een nadere invulling van dit begrip.


Welke gedragingen wordt SPHD in het licht van deze nadere invulling dan concreet verweten? Uit het boetebesluit valt op te maken dat de verwijten onder meer betrekking hebben op het gegeven dat:



  • er een onvoldoende uitgewerkt beleid bestaat ten aanzien van het gebruik van derivaten ter vermindering van het risicoprofiel of ter vergemakkelijking van  het doeltreffend portefeuillebeheer. Dit verwijt moet worden geplaatst binnen de context van het vierde lid van artikel 13 Besluit FTK, waaruit volgt dat beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken;

  • het strategisch beleggingsbeleid van SPHD niet gebaseerd is op gedegen onderzoek. Dat gedegen onderzoek heeft weliswaar zijn beslag gekregen in de zogenoemde ALM-studie 2015, maar gaat volgens DNB onvoldoende in op alle risico’s die relevant zijn voor het pensioenfonds, zoals de allocatie van beleggingen in regio’s en sectoren, het actief beheer van de beleggingsportefeuille en het valutarisico. Dit verwijt moet worden geplaatst binnen de context van onder meer artikel 13a lid 1 Besluit FTK;

  • het strategisch beleggingsbeleid onvoldoende concreet is ingekaderd met kwantitatieve bandbreedtes. Ten aanzien van de onderwerpen securities lending, short posities, leverage, illiquide middelen, valutarisico en renterisico overweegt DNB dat het beleggingsbeleid onvoldoende is uitgewerkt. Ook het beleid ten aanzien van actief beheer zou onvoldoende zijn uitgewerkt, omdat niet is bepaald wat de voorwaarden zijn voor het voeren van actief beheer en ook geen beleid is vastgesteld voor de inhoud en het verlenen van mandaten aan (vermogens- en fonds)beheerders. Tot slot zou er geen beleid zijn voor het aangaan van derivaten raamovereenkomsten, het afsluiten van derivatentransacties en de beheersing en governance ten aanzien van derivatentransacties. Deze verwijten moeten geplaatst worden binnen de context van artikel 13a lid 2 Besluit FTK, waarin verwoord staat dat het strategisch beleid in ieder geval een beschrijving van de beleggingsdoelstelling, de samenstelling van de beoogde beleggingsportefeuille en de mate waarin van beoogde beleggingsportefeuille kan worden afgeweken, dient te behelzen.


Integere en beheerste bedrijfsvoering


SPHD wordt ook verweten niet te hebben voldaan aan de wettelijke eis van het voeren van een beheerste en integere bedrijfsvoering (artikel 143 Pensioenwet). Uit de discussies over de afgelopen jaren tussen DNB en SPHD alsmede de boetebeschikking kan worden opgemaakt dat in het bijzonder één lid van de beleggingscommissie (zijnde een adviesorgaan, geen onderdeel uitmakende van het pensioenfondsbestuur) voor DNB een doorn in het oog was. Deze zou een te grote rol in beleggingsbeslissingen hebben ingenomen, althans onvoldoende op afstand van het pensioenfondsbestuur (die hierin de eindverantwoordelijkheid heeft) hebben gestaan. DNB verwijt SPDH in dit kader dat de rol en de taken van de beleggingscommissie en de externe adviseur (mede in relatie tot het bestuur) niet adequaat zijn vastgelegd en dat de beleggingscommissie evenmin periodiek geëvalueerd wordt door SPHD. Voorts wordt voor wat betreft de eis van de beheerste en integere bedrijfsvoering opgemerkt dat de risicohouding en het beleggingsbeleid niet toereikend zijn vastgelegd in de ABTN 2015.


Slotsom


Uiteraard zullen de meningen over de opstelling van DNB in deze kwestie verdeeld zijn en zal menig fondsbestuurder zich de vraag stellen of DNB zich niet meer terughoudend had moeten opstellen door zich bijvoorbeeld te beperken tot een marginale toetsing. Wat hier ook van zij, volgens mij zou de boetebeschikking van DNB verplichte kost moeten zijn voor iedere pensioenfondsbestuurder. Zeker uit het verslag van de gehele aanloop naar de uiteindelijke boetebeschikking blijkt hoe DNB met bepaalde normen en de praktische invulling daarvan omgaat. Duidelijk mag in ieder geval zijn dat er kritisch gekeken wordt naar de governance binnen het pensioenfondsbestuur, meer specifiek de afstand van het pensioenfondsbestuur tot de werkgever en de schriftelijke vastlegging van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen. Ook mag de conclusie worden getrokken dat het beleggingsbeleid steeds meer moet worden ingekaderd en gespecificeerd, ook ten aanzien van de hieraan verbonden risico’s en de hierbij betrokken personen.