De gemeente Amsterdam kocht via een aanbestedingsprocedure Wmo-ondersteuning in. Verschillende zorgaanbieders, waaronder Werk & Begeleiding Noord Holland B.V. (hierboven en hierna: Philadelphia) schreven in. Philadelphia kreeg de opdracht niet gegund en zij meent dat dit onterecht is.
Philadelphia stelt zich op het standpunt dat de inschrijving van de gegunde partijen niet realistisch is. De partijen kunnen de benodigde zorg niet leveren omdat zij niet voldoende ervaren zijn en onvoldoende capaciteit hebben, aldus Philadelphia. Zij betoogt vervolgens dat de gemeente daarom in strijd handelt met de op haar rustende verplichting uit artikel 2.1.1. van de Wet maatschappelijke ondersteuning (‘Wmo’). Die bepaling verplicht de gemeente om zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorziening.
De gemeente voert verweer en meent dat Philadelphia als zorgaanbieder geen beroep op de Wmo toekomt. De Wmo is bedoeld voor ingezetenen van de gemeente en strekt niet tot bescherming van de belangen van Philadelphia als zorgaanbieder, aldus de gemeente.
In mijn vorige blog zette ik de beoordelingsmaatstaf van een goed onderbouwde gunningsbeslissing uiteen. Daaruit blijkt dat de rechter toetst of de beoordelingscommissie in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen. Dat kader is hier ook relevant. Immers is de vraag of de beoordelingscommissie op redelijke gronden tot haar oordeel om de opdracht aan de zorgaanbieders te gunnen heeft kunnen komen. Van belang is of de verplichtingen die op de gemeente rusten op grond van de Wmo relevant zijn voor die beoordelingsmaatstaf. Volgens de voorzieningenrechter wel. De voorzieningenrechter laat zich niet uit over de vraag óf de zorgaanbieder een direct beroep op de Wmo toekomt, maar overweegt wel dat de zorgen van Philadelphia rondom de kwaliteit van de ondersteuning mee moeten wegen bij beantwoording van de vraag of de beoordelingscommissie in redelijkheid tot haar oordeel kon komen. De voorzieningenrechter vindt het daarbij van belang dat de Wmo bepalingen bevat die relevant zijn voor zorgaanbieders, ook bij een aanbestedingsprocedure. Zo kan men denken aan de inspanningsverplichting die op zorgaanbieders rust om na een aanbesteding de bestaande relaties tussen hulpverleners en cliënten voor te zetten.
De voorzieningenrechter komt vervolgens tot de conclusie dat er geen reden is om aan te nemen dat de gemeente haar zorgplicht schendt door in zee te gaan met de gegunde aanbieders en dat de zorg aan de doelgroep (Wmo-cliënten) in gevaar komt door gunning aan deze aanbieders. De voorzieningenrechter neemt in haar overweging mee dat de gemeente in de aanbesteding geschiktheidseisen hanteert om de kwaliteit van zorgaanbieders te borgen. Alleen zorgaanbieders die de vereiste competenties bezitten komen in aanmerking voor de opdracht. Philadelphia heeft weliswaar een aantal bezwaren opgeworpen en zij heeft deze gemotiveerd maar door de gegunde zorgaanbieders en door de gemeente zijn deze bezwaren voldoende betwist.
Het blijft lastig om aan te tonen dat inschrijvers hun belofte niet waar kunnen maken. Een inschrijving is pas irreëel als op voorhand vaststaat dat zij niet uitvoerbaar is. Heeft u vragen over het aanbestedingsrecht? Dan kunt u contact opnemen met Liz Bras.