1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Een verboden stof in veevoeder kan reden zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete

Een verboden stof in veevoeder kan reden zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete

Indien controleambtenaren van de Nederlandse Voedsel– en Warenautoriteit (NVWA) een verboden stof in diervoeder constateren, kan de staatssecretaris van Economische Zaken, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op grond van de Wet dieren een bestuurlijke boete opleggen. Op grond van de artikelen 2.17 en 2.18 van de Wet dieren, in verbinding met artikel 3 lid 1 aanhef en onder f van de Regeling diervoeders 2012 is het verboden om diervoeder in de handel te brengen, in voorraad te hebben of voo...
Leestijd 
Auteur artikel Dirkzwager
Gepubliceerd 20 februari 2017
Laatst gewijzigd 25 april 2024

Indien controleambtenaren van de Nederlandse Voedsel– en Warenautoriteit (NVWA) een verboden stof in diervoeder constateren, kan de staatssecretaris van Economische Zaken, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op grond van de Wet dieren een bestuurlijke boete opleggen. Op grond van de artikelen 2.17 en 2.18 van de Wet dieren, in verbinding met artikel 3 lid 1 aanhef en onder f van de Regeling diervoeders 2012 is het verboden om diervoeder in de handel te brengen, in voorraad te hebben of voorhandig te hebben die een stof bevat genoemd in tabel 2 van de verordening (EU) nummer 37/2010. Wordt een dergelijke verboden stof toch getraceerd in een partij diervoeder, dan bestaat de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen. Tegen die boete kan bezwaar worden gemaakt en vervolgens beroep worden ingesteld. Op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op als een overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

Een bestuursorgaan mag de verwijtbaarheid veronderstellen als het daderschap vaststaat. De verwijtbaarheid hoeft dan niet te worden bewezen door het bestuursorgaan. Ook in geval van een bestuurlijke boete geldt het beginsel “geen straf zonder schuld”. Wil een overtreder ontkomen aan (het verschuldigd zijn van) een bestuurlijke boete, dan moet de overtreder een beroep doen op alle afwezigheid van schuld (a.v.a.s.). Deze a.v.a.s moet ook aannemelijk worden gemaakt door de overtreder. Hierbij moet gedacht worden aan alle maatregelen die door de overtreder genomen zijn en die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd om een overtreding te voorkomen.

Rechtbank Rotterdam
In de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2017 is geoordeeld dat de overtreder niet aannemelijk kon maken dat zij de maximale van haar te vergen zorg heeft betracht. Daardoor kon zij niet voorkomen dat er een verboden stof in de bij haar in opslag aanwezig zijnde diervoeder zat. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld.

Ten onrechte niet gehoord
Het betoog van de overtreder dat de staatssecretaris ten onrechte in bezwaar van horen heeft afgezien, slaagt. Deze schending van artikel 7:2 van de Awb is echter door de rechtbank gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Awb. In de beroepsprocedure is de overtreder ruimschoots in de gelegenheid gesteld haar standpunt naar voren te brengen en heeft daar ook gebruik van gemaakt. Bovendien heeft zij ter zitting aangegeven niet in haar belangen te zijn geschaad nu zij in beroep is gehoord. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de overtreder door het afzien van het horen in de bezwaarprocedure niet is benadeeld (zie ECLI:NL:RvS:2016:101).

Conclusie
De staatssecretaris kon in deze kwestie in redelijkheid gebruikmaken van zijn bevoegdheid om wegens de geconstateerde overtreding van de Wet dieren een bestuurlijke boete van € 5.000,-- op te leggen. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Nu de schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb is gepasseerd, ziet de rechtbank wel aanleiding te bepalen dat de staatssecretaris het door de overtreder betaalde griffierecht moet vergoeden.

Tegen een opgelegde bestuurlijke boete is het veelal mogelijk bezwaar en vervolgens beroep aan te tekenen. Een belangrijk argument om het gemaakte bezwaar toe te wijzen kan gelegen zijn in het feit dat aan de overtreder de overtreding niet kan worden verweten. Het is altijd van belang goed de feiten met betrekking tot overtredingen op grond van de Wet dieren op orde te hebben.