1. Home
  2. Kennis
  3. Artikelen
  4. Eliminatie bij onteigening: terug naar Markus-Matser

Eliminatie bij onteigening: terug naar Markus-Matser

Op 15 januari 2016 heeft de Hoge Raad een aantal uitspraken over het eliminatie beginsel gedaan waar de praktijk al lange tijd reikhalzend naar uitkeek. Aan het eliminatiebeginsel hebben wij op deze kennispagina al vaak aandacht besteed. Kort gezegd is de vraag waar het bij het eliminatiebeginsel om draait met welke plannen rekening mag worden gehouden bij de waardering van het onteigende.  De discussie ging daarbij vooral over de vraag wanneer een bestemmingsplan wel of niet bij de waarderin...
Leestijd 
Auteur artikel Hanna Zeilmaker
Gepubliceerd 18 januari 2016
Laatst gewijzigd 16 april 2018
Op 15 januari 2016 heeft de Hoge Raad een aantal uitspraken over het eliminatie beginsel gedaan waar de praktijk al lange tijd reikhalzend naar uitkeek. Aan het eliminatiebeginsel hebben wij op deze kennispagina al vaak aandacht besteed. Kort gezegd is de vraag waar het bij het eliminatiebeginsel om draait met welke plannen rekening mag worden gehouden bij de waardering van het onteigende 

De discussie ging daarbij vooral over de vraag wanneer een bestemmingsplan wel of niet bij de waardering van het onteigende mag worden betrokken. In dit artikel bespreken wij de relevante criteria voor de beoordeling of een bestemmingsplan moet worden geëlimineerd.

Algemene uitgangspunten

In de arresten formuleert de Hoge Raad een aantal meer algemeen uitgangpunten voor eliminatie. Volgens de Hoge Raad dient het eliminatiebeginsel: a) terughoudend te worden toegepast, b) dient er een beoordeling van alle omstandigheden van het geval gemaakt worden, c) kan alleen geëlimineerd worden voor overheidswerken en d) de omstandigheid dat de overheid voorbereidingswerkzaamheden uitvoert ten behoeve van een werk waarvoor wordt onteigend, brengt nog niet mee dat dit werk als een overheidswerk dient te worden aangemerkt.

Concreet plan

Een van de ‘trends’ die in de lagere rechtspraak was ontstaan was de eliminatie van tal van opvolgende plannen en visies die uiteindelijk hadden geleid tot de vaststelling van een (dan ook geëlimineerd) bestemmingsplan. Een voorbeeld daarvan zijn de hier al eerder besproken onteigeningen voor de ‘Groenblauwe Slinger’ tussen Midden-Delfland en het Groene Hart. 

In die zaken had de rechtbank niet alleen het bestemmingsplan – dat voorzag in een recreatieve bestemming – geëlimineerd, maar ook twee eerdere bestemmingsplannen die de bestaande mogelijkheden voor glastuinbouw beperkten als ‘opstapje’ naar het volledig wegbestemmen van de resterende mogelijkheden. 

Door het elimineren van een hele reeks opeenvolgende plannen (die steeds een beetje concreter worden) haalt de Hoge Raad nu een streep. De Hoge Raad oordeelt dat het arrest Ballast Nedam/ Staat slechts een beperkte wijziging van de tot dan toe bestaande jurisprudentie (Matser- Markus leer)  inhield, namelijk dat niet langer is vereist dat de bestemming is opgelegd door de Provincie of het Rijk. Voor het overige heeft het arrest geen wijziging gebracht in de bestaande rechtspraak, die inhoudt dat, bij de bepaling van de werkelijke waarde van de onteigende zaak, en als uitzondering op het uitgangspunt dat alle waardebepalende omstandigheden moeten worden meegewogen, het bestemmingsplan wordt geëlimineerd voor zover dit niet zijn normale rol in de ruimtelijke ordening heeft vervuld, maar slechts ertoe strekt de juridisch-planologische onderbouwing en regeling te geven die de beoogde aanleg van het werk waarvoor onteigend wordt, mogelijk maakt.

Daarmee kan het bij eliminatie dus alleen gaan om zeer concrete plannen voor het werk waarvoor onteigend wordt en niet om daarop vooruitlopende (meer algemene) plannen die nog niet voorzien in het werk waarvoor wordt onteigend.

Overheidswerk

Misschien wel de belangrijkste les uit de arresten van de Hoge Raad is dat eliminatie alleen aan de orden kan zijn bij (van) plannen voor werken die de overheid zelf gaat uitvoeren. In de door ons al becommentarieerde uitspraak van de rechtbank Rotterdam over het bestemmingsplan Hoog Dalem had de rechtbank bepaald dat voor eliminatie niet nodig was dat het werk waarvoor onteigend werd door de overheid werd uitgevoerd. De Hoge Raad gaat hierin niet mee.

Aan de orde was een onteigening voor woningbouw. De woningbouw zou gerealiseerd worden door een commanditaire vennootschap waarin overheidspartijen samenwerkten met marktpartijen. De Hoge Raad oordeelt dat in een dergelijk geval eliminatie niet op zijn plaats is. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 40c Onteigeningswet  volgt dat art. 40c, aanhef en onder 1°, betrekking heeft op werken die tot stand worden gebracht voor rekening en risico van rechtspersonen als bedoeld in art. 2:1 lid 1 en 2 BW (overheden).

Daarbij merkt de Hoge Raad nog op dat voorbereidingswerkzaamheden (zoals het egaliseren en bouwrijp maken van een terrein voor woningbouw) ten behoeve van een werk waarvoor wordt onteigend wel deel uit van het werk waarvoor onteigend wordt, maar dat dat nog niet meebrengt dat het werk waarvoor wordt onteigend als een overheidswerk dient te worden aangemerkt.

Hiermee maakt de Hoge Raad een einde aan de in de lagere rechtspraak regelmatig voorkomende eliminatie van allerlei lucratieve bestemmingen waarbij de overheid de feitelijke ontwikkeling aan derden overlaat en de overheidsrol zich beperkt tot het bouwrijp maken en uitgeven van gronden.

Meer weten over eliminatie en/of onteigening? Neem contact op met de onteigeningsspecialisten van Dirkzwager, Hanna Zeilmaker of Joske Hagelaars